Nihilistisch en puberaal, zo zien veel critici de romans van Chuck Palahniuk (1962). Zelf ziet hij zich als een romanticus met een boodschap. Een gesprek met een cultschrijver.
Zo’n tien minuten heeft Chuck Palahniuk nodig om bij te komen van zijn vorige interview, met een Bekende Vlaming. Hij verontschuldigt zich uitgebreid dat hij laat is en probeert tussen alle beleefdheden door een kopje koffie weg te werken. Het kopje is van porselein en staat op een zilveren dienblad, we zitten op barokke stoelen in de sjieke lounge van hotel Ambassade aan de Herengracht in Amsterdam. Palahniuk is vriendelijk, bedaard, ingetogen. Niet wat je zou verwachten van de schrijver van met testosteron geladen boeken als Fight Club, Rant en Snuff. Voor de promotie van de vertaling van dat laatste boek, over een pornoster, is hij een paar dagen in Nederland. Hij oogt vermoeid.
Waarnemer
Dit is geen gewoonte voor je, interviews geven?
‘Nee, normaal gesproken zie ik niet eens zo veel mensen op een dag. Alleen al zo veel mensen zien en spreken is onwennig voor me, uitputtend.’
In Stranger than Fiction geef je aan dat voor jou het belangrijkste aan schrijven is dat het een manier is om contact te leggen met andere mensen…
'Dat is het ook voor mij, maar als ik contact leg in de functie van schrijver dan hoef ik bijna alleen maar te luisteren. Ik ga dan naar feestjes, en misschien dat ik wel een bepaald onderwerp aansnijd, maar verder luister ik naar de ervaringen van andere mensen. Of in de schrijversworkshop waar ik aan deelneem, daar ben ik ook vooral bezig te luisteren naar hoe mijn vrienden hun eigen werk bespreken. Om nu zelf steeds te moeten praten, dat is lastiger. Ik ben meer een getuige, een waarnemer.’
Karakteristiek voor je romans is dat ze volstaan met rare feitjes, zoals vreselijke manieren waarop filmsterren zijn gestorven in 'Snuff'. Hoe kom je aan je feitjes? Ga je doelgericht naar ze op zoek als je een bepaalde plot in gedachten hebt?
‘Dat verschilt per boek, maar meestal stuit ik op een metafoor die een bepaald aspect van de persoonlijkheid van een personage illustreert. In Snuff, bijvoorbeeld, wilde ik Cassie Wright geobsedeerd laten zijn door extreme daden van andere acteurs om een rol succesvol te spelen, de manieren waarop die acteurs zichzelf verminkten of vernietigden, of zelfs stierven. Ik wilde Cassie niet openlijk laten zeggen dat ze zelfdestructief of suïcidaal was. Ik wilde dat ze kennis paraat had over alle acteurs die zijn gestorven tijdens het maken van een film. Dus ik begon verhalen te verzamelen, door onderzoek te doen, met mensen te spreken. Gedurende twee jaar hebben mensen me van alles verteld, bijvoorbeeld over Lon Chaney. Tijdens het maken van The Hunchback of Notre Dame deed hij steeds het dunne witte membraan van een hardgekookt ei over zijn oog, zodat het leek alsof hij een blind oog had. Maar op den duur begonnen bacteriën zich op te hopen, het raakte geïnfecteerd en hij werd daadwerkelijk blind aan dat oog. Bij Snuff wist ik wat ik wilde verbeelden, dus ik verzamelde allemaal feiten om dezelfde metafoor kracht bij te zetten.’
Cherry pie
Dus bij 'Snuff' ben je van de plot uitgegaan, maar dat is niet zo bij elke roman?
‘Soms heb ik nog geen plot bedacht, dan is er alleen de metafoor. Een vriend van me, die in het leger heeft gezeten, vertelde me dat je als parachutist tijdens het begin van je training een kersentaart bij je moet dragen. Het moet een kersentaart zijn, vanwege de maagdelijke lading van ‘cherry’, en je moet die taart aan de binnenkant van je uniform dragen, dicht bij je hart. De eerste dertien sprongen die je maakt moet je die kersentaart bij je houden, als een voortdurende herinnering aan hoe gemakkelijk je verpletterd en vernietigd kunt worden. Dus die kersentaart wordt een geëxternaliseerde versie van het gevaar waarin je zelf verkeert. En in plaats van dat je je zorgen gaat maken hoe je jezelf veilig houdt, ga je je zorgen maken over dat kleine taartje. Want na dertien sprongen moet je je taart publiekelijk opeten, en als de taart verpletterd is loop je gezichtsverlies op. Al die grote, stoere parachutisten, die zijn allemaal kersentaartjes aan het koesteren.
En een vriendin van me, een schrijfster, vertelde me een geweldig verhaal over hoe ze toen ze klein was, tijdens een vakantie in Florida, de hele zomer had lopen zoeken naar een souvenir om mee te nemen voor haar moeder. Ze vond een klein kaarsje dat naar kokosnoot rook, en ze droeg dat kaarsje mee terug naar haar hotel. Daarvoor moest ze door een kerkhof lopen, en halverwege dat verlaten kerkhof begon een man haar te achtervolgen. Ze was heel jong nog, en zo bang, maar ze was vooral bang dat die man het kaarsje zou beschadigen. Dus droeg ze het kaarsje zoals een parachutist zijn kersentaart, als een baby. En ze zei tegen zichzelf: “Als ik het kaarsje maar veilig houd, dan komt alles in orde.”
Dus ik begon in te zien hoe mensen, als ze onder grote stress staan, gevaar externaliseren naar een object waar ze voor kunnen zorgen. Omdat het te bedreigend is om te denken hoe we zelf vernietigd kunnen worden, gaan we ons zorgen maken over iets anders dat vernietigd kan worden. Dat vond ik een geweldige metafoor, betoverend gewoon. Ik weet nog niet hoe ik dat ga gebruiken, maar het zal zeker terugkomen in een boek.’
Stilte na de dood
Iets anders waar je bekend om staat zijn de extreme gebeurtenissen in je boeken. De laatste jaren heb je als onderwerpen onder meer porno en terrorisme gehad, en je nieuwe boek, Damned, gaat over de hel. Moeten je romans altijd snel, luidruchtig en provocerend zijn? Opdat je je jonge, mannelijke fans niet van je verwijdert?
‘Nou, tussen Damned en het boek erna schreef ik twee hele rustige, serieuze kleine novelles. Maar er is iets aan zo’n verstild boek dat ik onbevredigend vind, dus ik heb ze terzijde geschoven. Ze konden mijn aandacht niet vasthouden. Ik wil echt iets dat me meer opwindt. En zo gaat de rem er helemaal af bij mijn romans. Niet omdat ik denk aan mijn mannelijke fans, maar omdat ik zelf iets heel extreems neer wil zetten. Ik wil dat het verhaal me erbij houdt, niet loslaat. Mijn boeken zijn zoals ze zijn vanwege mijn neiging me snel te vervelen.’
Waar kwamen die verstilde novelles dan ineens vandaan?
Een paar seconden zwijgt hij. ‘Ergens kwamen ze voort uit het feit dat ik simpelweg ouder ben geworden, maar ze zijn ook voortgekomen uit… toen ik Damned schreef was ik aan het zorgen voor mijn moeder, die kanker had. Toen zij stierf, toen was ik ook klaar met Damned. Daarna was er een jaar, anderhalf jaar, dat alles stil lag in mijn leven, en ik wist niet wat er zou gaan komen. In die periode schreef ik de rustige boeken. Ik denk dat dat het was. Ik denk dat ik nog in shock was. Maar dat zijn geen boeken die ik wil publiceren.’
Die zijn alleen voor jou bestemd?
‘Ik denk het wel.’
Een soort theologie
Kun je me meer vertellen over je boek dat in het najaar uitkomt, 'Damned'?
‘Over de hel schrijven is een manier om je te verbinden met een veel groter verhaal, om een theologie te schrijven. De grootste verhalen, die volgens welke we leven, dat zijn de verhalen van religies. Een schrijver als Tolkien heeft ook een soort theologie geschreven. Dat wilde ik ook proberen, ik wilde drie boeken schrijven waarin ik een verhaal neerzet dat alles uitlegt. Deel één is de hel, het vagevuur wordt het tweede, en de hemel het derde, zoals bij Dante’s Goddelijke Komedie. Het leek me de grootste uitdaging voor een schrijver.’
Dus 'Vagevuur' en 'Hemel' kunnen we nog verwachten?
‘Ja. Vagevuur heb ik hier.’ Hij wijst op zijn notitieboekje. ‘En Hemel, daar heb ik al wel ideeën voor.’
Het verhaal van de kersentaartjes klinkt passend voor 'Hemel'.
‘Oh, weet je, misschien dat ik het daar ga gebruiken. Dat kleine object buiten jezelf waar je voor moet zorgen… ja.’
Nu weet ik waar je de komende paar jaar mee bezig gaat zijn, is er nog iets anders waar je aan werkt?
‘Ik heb gesprekken met Gus van Sant over het samen schrijven van een film, dat was een voorstel van hem. Maar dat zijn nog meer verkennende gesprekken, we hebben nog niets specifieks gepland. En dat is dan alles waar ik mee bezig ben. Maar dat is meer dan genoeg.’
Transformeren
Zowel fans als critici kennen graag een politieke laag toe aan je romans, vooral bij Fight Club. Je zou kunnen zeggen dat maatschappijkritiek automatisch voortvloeit uit het grensoverschrijdende aspect van je boeken, en het feit dat je personages buiten de maatschappij staan. Hoe zie je dat zelf?
‘Ik zie mijn boeken zelf helemaal niet als politieke of maatschappijkritische romans…
Jaren geleden zag ik een interview met de schrijver Joseph Campbell. Hij had het over het nut van straatbendes, waarom die nog steeds bestaan, terwijl er zoveel aan gedaan wordt om ze uit te bannen. Hij zei dat straatbendes een belangrijke rol spelen in het volwassenwordingsproces van jongens. De familie van een jongen kan hem maar tot op een bepaald niveau van volwassenheid brengen, daarna moet een ander ingrijpen, een coach of een drilinstructeur. Iemand van buiten de familie, die de jongen op missies stuurt, hem taken geeft. Straatbendes doen dat. Door die taken, die steeds moeilijker worden, te voltooien, krijgt zo’n jongen een gevoel van eigenwaarde, en kracht. En dat was wat ik ook wilde verbeelden, vooral in Fight Club. Het ging me er niet om een tijdloze organisatie te creëren, maar volwassenen die beseffen waar ze toe in staat zijn. Dat wilde ik laten zien.
Dus wat mij betreft is de maatschappij niet het belangrijkste punt. Fight Club is geen politieke roman; net als in mijn andere romans gaat het om hoe het individu kan groeien.’
Toch loopt het met de hoofdpersonages in veel van je boeken, zoals 'Snuff' of 'Survivor', niet zo goed af. De American Dream lijkt ver weg.
‘Maar ze eindigen met… liefde. Of in elk geval met een personage dat een transformatie heeft doorgemaakt. Dat is het andere patroon in mijn boeken, het patroon 'goeie jongen – slechte jongen – oude man'. De personages beginnen als zeer gehoorzame kinderen, die alles doen wat hen verteld is dat ze zouden moeten doen om gelukkig en succesvol te zijn. En dat doen ze tot op een bepaald punt, en dan beseffen ze dat ze zo niet gelukkig zullen worden. Misschien dat het hun ouders gelukkig zal maken, maar hen niet. Op dat punt beginnen ze zich te misdragen, ze worden de slechte jongen, de rebel, die de regels breekt in plaats van ze na te leven. En dan komt er een later punt waarop ze hun gehoorzaamheid en hun wangedrag moeten combineren, om een stabiele volwassene persoon te worden. Uiteindelijk. Zelfs aan het einde van Survivor, of Snuff, zijn de jonge personages niet langer hun oude passieve of agressieve zelf, maar een combinatie van de twee.’
Heldin
Eén laatste, nogal specifieke vraag. Als opdracht in je roman Pygmy heb je geschreven: ‘To Amy Hempel – There is no other cheese’. Amy Hempel is een schrijfster die je bewondert, maar wat bedoel je met ‘geen andere kaas’?
‘Haha. Ken je ‘havarti’ kaas? Dat is heerlijke, zachte witte kaas. Ik vertelde Amy dat ik een keer in een broodjeszaak was en dat de winkelbediende daar een nieuwe medewerker aan het inwerken was. Die nieuweling zei: “Wat is dit, ‘havarti’, is dat kaas?” Die winkelbediende draaide zich om en zei tegen haar, langzaam en met nadruk: “Havarti, er ís geen andere kaas.” Alsof het de allerbeste kaas aller tijden was en andere kazen geen enkel bestaansrecht meer hadden. Ik vertelde dat aan Amy Hempel en zij moest daar zo hard om lachen dat we dat als het hoogste compliment gingen beschouwen: “Er is geen andere kaas.” Dus die opdracht was een compliment aan haar. Ze is de havarti onder de schrijvers. Amy Hempel schrijft korte verhalen, de narratieve vorm waar ik het meest van houd. In het begin van de schrijversworkshop die ik bij Tom Spanbauer volg, liet hij ons altijd kijken naar de verhalen van Amy Hempel. We bestudeerden waarom die zo prachtig waren. Die verhalen waren zo effectief bij het leren schrijven. Zij waren ons ultieme doel: we wilden allemaal zo leren schrijven als Amy Hempel. Ik hield al van haar werk, maar toen ik haar ontmoette bleek ze ook nog een geweldige persoon te zijn. Ze doet vrijwilligerswerk met dieren die moeten sterven, hartverscheurend. Ze is de meest ruimhartige persoon die ik ooit heb ontmoet. Dus ik bewonder haar als schrijver en als persoon. Ze is mijn heldin.’
Geen andere kaas…
‘Er is geen andere kaas.’
--
Dit is een gastbijdrage van Emy Koopman, een kortere versie van dit interview is te vinden op 8weekly, waarvoor dit interview oorspronkelijk is gedaan.