Stand-up comedian Floor van der Wal stierf op 25 maart 2011, na een verkeersongeval op het Amsterdamse Mercatorplein. De automobilist reed door. Rutger kende Floor goed, Sanne had haar nooit ontmoet, maar zag het ongeluk vanuit haar huis gebeuren. Twee verhalen, over nabijheid en afstand, insiders en outsiders.
De klap
Door Sanne Rispens
Op 25 maart 2011, om een uur of één ’s nachts, zat ik samen met mijn toenmalige geliefde en een goede vriendin wijn te drinken aan mijn eettafel. Ik had die avond gekookt en we zaten nog wat te praten en sigaretten te roken. We waren een beetje moe en een beetje aangeschoten.
Toen hoorden we de klap.
Het was doodstil op straat, en dit was het soort klap waarvan je meteen rechtop gaat zitten, een geluid dat je onmiddellijk vertelt dat er iets mis is – als een pistoolschot of brekend glas. Buiten zagen we een auto slingerend midden op het kruispunt tot stilstand komen. Twee mannen stapten uit. Ze schreeuwden, een van de twee begon te rennen. Ze leken niet te weten wat ze moesten doen.
We dachten dat ze met hun auto een stoplicht hadden geraakt, en dat ze daar nu ruzie over hadden. Ik vroeg me af of ik de politie moest bellen, maar besloot nog even af te wachten.
"Ligt daar iemand?" zei mijn vriendin opeens geschokt, "Nee toch?" Ze wees. Helemaal aan de andere kant van de straat konden we een vage vorm onderscheiden. Er lag echt iemand, heel stil en tegen de stoeprand aan. Bijna tegelijkertijd zagen we de verwrongen fiets, midden op het kruispunt.
Mijn vriend belde 112, er was al hulp onderweg. Het volgende moment hoorden we de sirenes.
"Je moet er naartoe gaan," zei ik tegen mijn vriend, die arts was. Maar de ambulance kwam al aanrijden, en hij zei dat hij niets kon doen wat de hulpverleners niet konden doen.
We stonden vastgenageld voor het raam, en zagen hoe de ambulancebroeders zich over de donkere vorm ontfermden. Het duurde lang, te lang.
"Dat is niet goed," zei mijn vriend. "Ze zijn aan het reanimeren." Met bleke gezichten gingen we weer aan tafel zitten, terwijl de straat werd afgesloten door de technische recherche, en de ambulance nog steeds op de straathoek stond. Af en toe keken we om naar het schouwspel: de lampen van de recherche wierpen een luguber licht op de fiets die nog steeds midden op de weg lag, met ernaast een verfrommeld stuk metaal dat leek op een nummerbord.
In de loop van de volgende dag hoorde ik dat het slachtoffer in het ziekenhuis was overleden. Die avond hoorde ik haar naam: Floor van der Wal. Een 26-jarige stand up comedian, die net was aangenomen bij de Comedytrain. Als gevolg van een zuurstoftekort bij haar geboorte leed ze aan spasmes. Ik had haar wel eens in een televisieprogramma gezien, en was onder de indruk van haar heldere uitstraling. Floors ouders vertelden in een interview met Volkskrant Magazine afgelopen weekend dat Floor het vaak erg moeilijk had met haar aandoening, maar ze was ambitieus genoeg om zichzelf naar binnen te vechten in het gesloten wereldje van de stand-up comedy.
Het is een jaar geleden, maar ik vind het nog steeds moeilijk om aan die avond terug te denken. Ik heb mijn eettafel in de andere hoek van de kamer gezet, weg van het raam. De straathoek waar in de week na het ongeluk een zee van bloemen en kaarsjes verscheen, mijd ik nog steeds.
De automobilist die Floor aanreed is doorgereden. Hij reed zo hard dat wij hem niet eens hebben gezien: de auto die wel stopte, reed achter hem. Floor werd zo hard geraakt dat ze het hele kruispunt over werd geslingerd. De automobilist werd enkele dagen later gearresteerd, en aangeklaagd voor doodslag. In februari van dit jaar kwam hij weer op vrije voeten. Hij is voor vijf jaar zijn rijbewijs kwijt.
Op de straathoek waar een jaar geleden bloemen lagen, maakte een onbekende een graffiti-afbeelding van Floor. De eigenaar van het pand vond het goed dat de afbeelding blijft staan, als een klein monument.
Maar voor mij blijft die straathoek altijd een blinde vlek, waar ik niet naar kan kijken zonder die misselijkmakende klap weer te horen. Een herinnering aan een surreële nacht, waarin ik getuige was van het einde van een leven, van een meisje dat ik niet kende, en wiens gezicht nu op een muur tegenover mijn huis staat.
De lift
Door Rutger Lemm
Het was onvermijdelijk dat ik Floor zou leren kennen. We waren allebei beginnende comedians en in onze onstilbare honger naar meer gelach en applaus werden we samen net als veel lotgenoten langs hetzelfde rijtje open podia en wedstrijden gevoerd. Toen we samen de halve finale van de Culture Comedy Award bereikten, werden we tijdens lange gesprekken achterin het tourbusje echte vrienden. Na de halve finales vergat de jury bij het noemen van de finalisten mijn naam voor te lezen. Ik zat al treurend mijn spullen te pakken, toen Floor de kleedkamer van de Arnhemse schouwburg binnenstormde en riep: “Rutger! Je bent toch door!” Ze was bijna nog blijer voor mij dan voor zichzelf.
Tijdens de drie maanden durende finalistentour speelden we in grote theaters door heel Nederland. Floor en ik hadden allebei nogal veel grappen over het vrijgezellenbestaan en vaak werd vanuit de zaal of door de MC gesuggereerd om simpelweg iets met elkaar te beginnen. Hier lachten we dan ongemakkelijk om.
Een jaar later was ik door de audities van Comedytrain gekomen en begon zij ook steeds vaker in Toomler op te treden. Ze zocht me op, maar ik was zelf te veel aan het worstelen om nog naar de twijfels van iemand anders te kunnen luisteren. We leden allebei heel erg onder de prestatiedruk en de permanente onzekerheid, maar ik zag haar als concurrent. Ik was kritisch op haar materiaal, maar eigenlijk was ik jaloers op haar vermogen om een hele zaal zonder enige grap voor zich te winnen. Ons contact verwaterde. Na een jaar werd me verteld dat mijn proefperiode bij Comedytrain niet verlengd werd, en ik kwam nooit meer in Toomler.
Op de avond na haar ongeluk was ik op een feestje van de Haagse kunstacademie, in een loods. Twee jongens achter een laptop waren net aan een vaag noise-concert begonnen toen mijn broertje, die toen nog in de Kleine Komedie werkte, me sms’te: "Comedian van Comedytrain aangereden hoor ik hier? Weet jij wie?" Ik liep direct naar buiten en belde een van de jongens. Hij zei: "Ja, dat klopt. Het is Floor. Ze is overleden." De leden van Comedytrain waren samengekomen in hun comedyclub en er werden niet veel grappen gemaakt; er moet een unieke, bijna angstaanjagende sfeer hebben gehangen.
Terug op het feestje vertelde het meisje dat me voor het feest had uitgenodigd dat ze de vorige avond bij een vriendin aan het Mercatorplein in Amsterdam had gegeten, toen ze opgeschrikt waren van een klap. “Dat meisje was wel zes meter door de lucht gevlogen. Heel naar.”
Ik wilde weg uit de loods, en vertrok met twee vriendinnen. Op het station moesten we rennen voor de nachttrein en misten hem net. Rennen voelde belachelijk op dat moment, alsof mijn benen iets belangrijk vonden wat mijn hoofd niets kon schelen. De volgende trein kwam over een uur. De meisjes zeiden: “Kom, we gaan liften.” Ze stopten auto’s voor het station met het soort meisjesenthousiasme dat elk voertuig doet afremmen. Al snel vonden ze met zes jongens die in twee auto's naar Amsterdam gingen. Zij stapten in de achterste, ik in de voorste.
Het waren van die jongens die hun ontmaagding waarschijnlijk in een kelderbox in het bijzijn van hun vrienden hadden beleefd, maar het lukte maar niet om me echt zorgen te maken. Niemand droeg een gordel, ze draaiden harde gangsterrap en er werd een joint doorgegeven. Op de stille snelweg reden ze hard, steeds harder, ik zag de snelheidsmeter van 100 naar 110, naar 120, naar 130, naar 140 gaan. Mijn hoofd duizelde van de adrenaline, de hiphop, de joint, de verwarring. Ze gaven me sinaasappelsap en een sigaret en stelden geen vragen, het was eigenlijk wel prettig.
We scheurden Amsterdam binnen en de jongens zetten de meisjes en mij keurig af bij onze fietsen. “Wow, dat was raar maar wel gaaf,” zei een van hen.
In de weken erna was ik verbaasd over de enorme aandacht voor het ongeluk. Het leek net alsof Floor een cabaretier was die elke week voor een uitverkochte zaal in Carré had gestaan, in plaats van een zoekende comedian die eindelijk wat zekerheid kreeg. Maar de rouw om de dood van een jong persoon is in feite een rouw om onze eigen sterfelijkheid, om de kwetsbaarheid van onze lichamen. In de jeugd leeft de illusie van het eeuwige leven het sterkst, en als een van de jongelingen dan toch sterft, lijken we het even niet te begrijpen. Zij is ook voor mij de enige leeftijdgenoot die er niet meer is. Floors handicap en optimistische persoonlijkheid, en de brute wijze waarop ze van het leven beroofd werd, maken haar een pijnlijk treffend symbool voor het onrecht van ons bestaan.
De kerk was afgeladen. Haar ouders spraken heel liefdevol en dapper. Floors vader hield zich lang groot, zijn arm om zijn vrouw geklemd, maar brak uiteindelijk toch. Haar broer, een professionele snowboarder en een enorme kerel, las snikkend een kwetsbare toespraak van zijn telefoon voor. Er was geen boosheid, alleen heel veel verdriet - tekenend voor een familie die in de maanden erna weigerde mee te gaan in de volkswoede over ons rechtssysteem. Theo Maassen verklaarde dat hij altijd fan van Floor was geweest. We trokken in een lange stoet in de lentezon achter de kist aan en de comedians maakten voorzichtig hun eerste grapjes. Het was troostend, het was mooi, maar het zou natuurlijk nooit genoeg zijn.
Twee weken voor haar dood was ik Floor tegengekomen in de Kleine Komedie. We hadden elkaar een jaar niet gezien. Ik reageerde gereserveerd, maar ze prikte erdoorheen met een grap en een stomp op mijn schouder. Ik lachte en gaf haar een knuffel. Ze vertelde trots dat ze was aangenomen bij Comedytrain. Op haar gezicht vormde zich de typische stralende glimlach en ze zei: “Ik heb je gemist, man.” Ik aaide haar ongemakkelijk over haar arm en loog dat ik snel naar een optreden van haar in Toomler zou komen kijken.
Had ik toen maar gezegd: ik jou ook, man.