Sport was lang iets dat Joyce' zondag verpestte. Voetbal hier, wielrennen daar. Om nog maar te zwijgen van het veldcrossen. Tijdens de openingsceremonie van de Spelen in Londen gebeurde er een klein wonder. Tranen met tuiten weende ze, om de delegatie van Syrië.
Een van de dingen die ik zo vreselijk vind aan zondag, behalve dat alle winkels gesloten zijn, dat al je vrienden naar hun schoonouders moeten en dat je preventief baalt omdat je de dag erna weer moet gaan werken, is dat er op die dag enkel sport is op radio en tv.
Ik ben nog een van die dinosauriërs die geen digitale tv heeft, alleen een antenne waarmee je de openbare omroep kunt ontvangen. Tv kijk ik niet zo vaak, maar ik kan geen dag beginnen zonder eerst naar de radio te luisteren. Pas dan voel ik me weer verbonden met de wereld, nadat ik uit de duistere krochten van mijn dromen ben gekropen. Bovendien is er maar één zender die niet op mijn zenuwen werkt en dat is Radio 1. Behalve op zondag dan, dan is het sportdag op de openbare omroep. Wielrennen in de zomer, voetbal in de winter en tussendoor nog updates van allerlei obscure sporten als veldcross. Het is vooral het monotone gejeremieer van de sportcommentator dat mij de kast op jaagt. De bal gaat deze of gene kant op en het gaat eindeloos door, dat opdringerige geratel dat een climax belooft die toch niet komt.
Sport op radio of tv, ik ben er geen fan van. Wat er tijdens de openingsceremonie van de Olympische Spelen gebeurde, mag dan ook een openbaring heten. Het is een katerige zaterdagavond, en hangend op de bank gaap ik naar de 205 deelnemende landen die zich komen voorstellen: een vlaggendrager voorop, gevolgd door de glunderende delegatie sporters. Honderden trommelaars zorgen voor een majestueuze sfeer. Afghanistan loopt binnen, dan Algerije, Angola. Daar zijn Bangladesh, België!, Belize. De kleine landjes lopen verwonderd het gigantische stadion binnen. Ik krijg een krop in mijn keel. Guam, Iran, Irak, Kiribati. Kiriwat? De piepkleine delegatie uit het piepkleine land dat praktisch net zo groot is als dit stadion, bestaat.
Soedan: zes deelnemers, een lach van oor tot oor (een van hen zou de dag erop meteen asiel aanvragen). Syrië: met tien zijn ze, geen soldaten, geen vrijheidsstrijders, maar atleten marcheren trots voorwaarts, een beetje beduusd ook. Oorverdovend applaus stijgt op. Nu krijg ik tranen in mijn ogen.
Het hek is van de dam. Nog meer dan honderd delegaties passeren de revue en bij ieder nieuw land komen er nieuwe tranen. Als ook nog eens blijkt dat voor het eerst in de olympische geschiedenis ieder land een vrouw heeft afgevaardigd, krijg ik het helemaal te kwaad. IOC-voorzitter Jaques Rogge deelt het op zijn minzame manier mede. Het is zijn laatste jaar. Ik snik nu hard en snot druipt uit mijn neus.
Het is zaterdagavond en ik lig thuis op de bank. Ik krijg sms'jes om mee op café te gaan, maar ik kan niet begrijpen dat niet iedereen hand in hand, hoofd op elkaars schouder mee opgaat in de olympische gedachte. Wereldharmonie speelt zich live af in mijn huiskamer en het is sport dat ons verbindt. Ik lig thuis op de bank maar ik voel me niet eenzaam, miljarden mensen kijken immers met mij mee.
De afgelopen week is voor mij al een emotionele rollercoaster geweest. Ik kijk met dichtgeknepen keel naar het judo (judo!), wielrennen, zeilen, ik volg atletiek en het karabijnschieten. De Belgen doen het goed, en als ze het niet goed doen, verliezen ze prachtig. Is dit het gevoel dat Hollanders voelen als ze opgaan in hun oranjegekte? Ik weet het niet, en mijn trots en meeleven en het gevoel deel uit te maken van iets groots, heeft trouwens niets met België te maken. Het is het afzien dat mij raakt. Het uren, dagen, jaren trainen. Het solitaire streven naar dat ene doel. Dat wordt mij plots duidelijk. En dat is wat mij raakt.
Het mooie aan de Olympische Spelen is daarenboven dat ieder land, hoe arm ook, een kans krijgt. Dat gebeurt door wildcards die het IOC uitdeelt om ook ontwikkelingslanden te laten deelnemen, ook al hebben ze geen faciliteiten om ooit op olympisch niveau te raken. Op die manier is iedereen een beetje winnaar, zoals bij de miniplaybackshow met Hennie Huisman vroeger. Zo heb je bijvoorbeeld de traagste zwemmer ooit: een jongen uit Equatoriaal Guinea die aan de Spelen in 2000 in Sydney deelnam en die nog nooit eerder een 50-meterzwembad had gezien. Toch vestigde hij een record omdat de andere deelnemers gediskwalificeerd waren. Hoe de man zich door het bad ploetert, onder luid applaus van het publiek, is zowat het mooiste dat ik ooit gezien heb. Zeker als je weet dat hij in het jaar dat volgde mocht meetrainen met de Amerikaanse delegatie en zijn techniek ongelofelijk verbeterde.
Dit jaar deed een roeier uit Niger er dubbel zo lang over als zijn concurrenten. Waarschijnlijk had hij nog nooit met het materiaal geroeid dat hij nu tot zijn beschikking had. Hij ziet verschrikkelijk af. Als hij zich uiteindelijk over de meet sleept, zie je schaamte in zijn ogen. Aandoenlijk.
Sport is ontroerend. Ontroerender dan E.T., ontroerender dan een documentaire over Unicef. Als ik even uit de baan van de emorollercoaster dreig te raken, kijk ik sportfilmpjes en geef ik me schaamteloos over aan commerciële emotie. Ik kijk de bovenstaande, officiële trailer van de Spelen van de BBC: Walt Disney met Britse grootheidswaan. Ik staar naar tearjerkende reclamefilmpjes. Maar de enige echte garantie voor tranen bieden de prachtige afleveringen van Goudkoorts met tennister Justine Henin en mountainbiker Filip Meirhaeghe. Je kunt ze herbekijken op Canvas.
--
Dit is een bijdrage van Joyce de Badts (1981), ze studeerde taal- en letterkunde in Gent en woont nu in Antwerpen. Ze werkt als eindredacteur voor het dagblad De Morgen.