Elske van Lonkhuyzen is getrouwd in een korte broek, wil begraven worden in een korte broek en vermoedt dat ze is geboren in een korte broek (al zegt haar moeder van niet). In deze zomerrubriek trekt ze elke week een korte broek uit haar kast en vertelt er een verhaal bij.
‘Er zijn wat klachten geweest,’ zei de office manager terwijl ze een sigaret opstak. We stonden op het binnenplaatsje naast de papiercontainers en ik keek jaloers naar het eerste rookwolkje dat ze uitblies.
‘Ja, het is ontzettend heet op de tweede verdieping,’ zei ik.
‘Nee, over jou.’
Zonder het te willen, kreeg ik een warm gezicht.
‘Het is een aantal mensen opgevallen dat je deze week een paar keer – en vandaag trouwens ook – op kantoor bent verschenen in een korte broek.’
Ze keek naar mijn benen. Die voelden plots heel bloot.
‘Ja.’
‘Dat vinden ze niet representatief.’
‘Oh.’
‘Kijk, mij persoonlijk maakt het niet uit,’ zei de office manager, ‘maar je weet hoe programmeurs zijn, echt blauwe types.’
‘Wat?’
‘Heel precies, alles op de letter. En terecht hebben ze opgemerkt dat jij op dinsdag en donderdag een korte broek droeg, terwijl het negenentwintig, hooguit dertig graden was.’
‘Ja, een bijlage van het algemene beleid. Dat zit in het infomapje dat je gekregen hebt toen je hier begon. Je hebt het allemaal kunnen lezen.’
‘Ja, oef.’ Ik wuifde wat met mijn hand om aan te geven hoe warm het was geweest.
‘Terwijl in ons beleid staat dat een korte broek pas vanaf de grenstemperatuur is toegestaan.’
‘Is er echt een kortebroekenbeleid?’ vroeg ik.
‘Nee, maar wel een algemeen beleid met daarin een hitteplan.’
‘Een hitteplan?’ Ik had van zoiets nog nooit gehoord.
‘Ja, een bijlage van het algemene beleid. Dat zit in het infomapje dat je gekregen hebt toen je hier begon. Je hebt het allemaal kunnen lezen.’
‘En dat heb ik natuurlijk ook grondig gedaan,’ loog ik. Ik kreeg het nog iets warmer. ‘Maar zoiets zakt snel weg. Ik ben destijds ook een beetje blijven hangen bij de glijtijden.’
‘Wat?’
‘Dat woord.’
De office manager keek me glazig aan.
‘Misschien is het omdat ik schrijver ben, dat ik bij zo’n woord blijf hangen.’
‘Enfin,’ zei ze afrondend. ‘Je hebt de informatie tot je beschikking.’ Er zaten kleine zweetdruppeltjes bij haar haargrens. Gekke plek om te zweten.
‘Ook over die grenstemperatuur?’
‘Oók over de grenstemperatuur.’
‘Maar voor nu… weet jij zo uit je hoofd wat die is?’
‘Dat zou ik zelf ook moeten opzoeken.’
‘Oké.’
Er viel een stilte. Bij een kantoorpand verderop ging ratelend een zonnescherm naar beneden. Een feloranje rechthoekje tegen een achtergrond van grijs steen.
‘Ik dacht drieëndertig,’ zei ze plotseling.
‘Drieëndertig.’
‘Ja, dat dacht ik. En dat geldt trouwens alleen als je die dag geen klantcontact hebt.’
‘Bah,’ zei ik.
‘Pardon?’
‘Klantcontact.’
‘Wat is daarmee?’
‘Beetje dezelfde categorie als glijtijden.’
De office manager draaide zich kordaat om en drukte haar sigaret uit in het overvolle asbakje op de brandtrap. ‘Hoe het ook zij, je bent nu op de hoogte.’
‘En wat wordt precies verstaan onder kort?’
Ze zuchtte.
‘Alles boven de kuit.’
‘Dus een driekwartbroek zou wel kunnen.’
‘Als het een geklede driekwartbroek is, kan dat, het is ook een kwestie van gezond verstand.’
‘Het valt mij nu ineens op’, zei ik, met een groeiend plezier, ‘dat jij een korte rok draagt.’
Ik deed een stapje naar achter en bekeek demonstratief de benen die onder de zwarte, ietwat gekreukte rok uitstaken. Aan haar voeten droeg de office manager bruine leren sandaaltjes met een bescheiden sleehakje. Haar benen waren stevig, met een waas van donkere stoppels en hier en daar de blauwe tint van een ader. Rubensbenen zou mijn oom John zeggen. Ze hadden duidelijk nog weinig zon gezien dit jaar. Dat was een beetje het probleem met blote benen. Om ermee gezien te kunnen worden, moest je eerst een tijdje niet gezien worden. Mijn benen waren wat dat betreft in betere toestand en goedgevormd bovendien. Als je het dan hebt over representatief, dacht ik, maar ik zei niets.
‘Precies ja, een rok.’
De stem van de office manager schoot even de hoogte in. Ze stapte ruw naar voren en drukte me tegen de deurpost toen ze zich naar binnen werkte. Op de lichtblauwe blouse tekende zich een donker plekje af, precies tussen de schouderbladen.
De airco zoemde en het was er aangenaam koel. Het leek alsof ze dat ook wel kon gebruiken want haar hals was vlekkerig rood en haar lippenstift was, zag ik nu, een klein beetje uitgelopen.
‘Dus even voor de goede orde,’ zei ik terwijl ik achter haar aan de gang doorsnelde. ‘Gewoon even samenvattend hoe ik het tot nu toe begrijp: een lange rok kan en een lange broek kan. En een driekwart broek kan en een korte rok kan maar een korte broek kan niet?’
‘Alleen onder de drieëndertig graden en/of bij klantcontact,’ snauwde de office manager. Ze smeet de deur van haar kantoor open. Ik liep mee naar binnen. De airco zoemde en het was er aangenaam koel. Het leek alsof ze dat ook wel kon gebruiken want haar hals was vlekkerig rood en haar lippenstift was, zag ik nu, een klein beetje uitgelopen.
‘En een broekrok?’ vroeg ik.
‘Nee!’
‘Ik krijg de indruk dat we dit gesprek beter later kunnen voortzetten,’ zei ik kalm. ‘Bedankt voor alle informatie. Ik zal het hitteplan er rustig op naslaan.’
De office manager ontspande.
Op weg naar mijn eigen kamer stopte ik op de eerste verdieping en loerde naar de programmeurs die in hun kantoortuin met onergonomisch gekromde ruggen achter hun computers zaten. Ik vroeg me af wie er precies had geklaagd. Waarschijnlijk iemand met lelijke benen die zelf ooit berispt was. Iemand met kleine harige worstenbeentjes. Of iemand met bleke, knokige benen: iets tussen de stam van een berkenboom en een knotwilg in. Of iemand met grote, ongelijkmatig gekleurde moedervlekken of dikke putten of brandwonden, die daar verbitterd over was. Iemand als Paul of Wilfred of Ellemieke zag ik daar wel voor aan. Ik vroeg me af wie ik allemaal zover zou kunnen krijgen om mee te doen aan een rokjesdag. Het leek me mooi: al die mannen in hun iets te krappe polo’s en ruitjesoverhemden met daaronder fleurig fladderende rokjes. Het sleehakje zou optioneel zijn.
Op de tweede verdieping was het niet om te houden zo heet. Zodra ik ging zitten rolden er al dunne straaltje zweet van mijn knieholtes naar mijn enkels. Ik googelde ‘hitteplan’ en scrolde door de zoekresultaten. Er stonden vooral veel tips voor ‘de ouderen en zwakken’: voldoende drinken, verkoeling zoeken, niet te veel inspanning leveren. Ook waren er enkele krantenartikelen over mensen die door de hitte waren bezweken. Gewoon hier, in Nederland. Ik copy-pastte de links van al die artikelen en mailde ze met een grimmig genoegen een voor een naar de office manager met steeds dezelfde onderwerpregel:
Er gaan weleens mensen dood door de warmte 1.
Er gaan weleens mensen dood door de warmte 2.
Er gaan weleens mensen dood door de warmte 3.
Toen ik bij ‘Er gaan wel weleens mensen dood door de warmte 12’ was, klonk er een luide knal. De kroonluchter aan het hoge plafond slingerde vervaarlijk heen en weer en er vielen stukjes kalk van de muren. Op mijn gemakje liep ik de trap af. Op de eerste verdieping was de nodige consternatie. Veel van de programmeurs waren al naar de begane grond gegaan, waar ze samendromden voor het kantoor van de office manager. Ik wurmde me langs de bezwete lichamen en stapte de kamer in. Die zag er – op wat over de vloer verspreide papieren na – nog net zo uit als een kwartier geleden. Enkel de office manager zelf ontbrak. Onder haar bureau stonden de sandaaltjes nog, keurig naast elkaar. En in het kuiltje in haar stoelzitting lagen verfrommeld de zwarte rok en het lichtblauwe bloesje, glimmend in het tl-licht, als een plasje water.