Hafid Bouazza prees Hans Teeuwen, die tijdens Zomergasten een "lyrische kant van zichzelf liet zien". Jeroen snapt ook niet wat hij daarmee bedoelde. "Bouazza hanteert slechts één criterium: schoonheid. Wie mooi spreekt, verdient het om gehoord te worden en wie dat niet kan, moet stemloos blijven."
Deze week verscheen er een opiniestuk van de hand van Hafid Bouazza in NRC Handelsblad, waarin hij betoogde dat het woord superieur is aan (islamitisch) geweld en dat het daarom zorgwekkend is dat islamcritici zich de mond laten snoeren door dreigementen van moslims. Op zich een weinig opzienbarende mening: laat in de zin hierboven alle referenties aan de islam weg, en er staat een bewering waar niemand het mee oneens zal zijn: praten is beter dan meppen.
Desondanks doet Bouazza met veel omhaal van woorden een aantal beweringen die ik nu "zorgwekkend" vind. Wat ik mij ten zeerste afvraag, is of de taal zoals Bouazza die in zijn stuk beschrijft, nu werkelijk zoveel onschuldiger is dan het geweld van de islamistische horden.
Bouazza schrijft zijn betoog naar aanleiding van de Zomergastenaflevering met Hans Teeuwen van afgelopen zondag. Daarin zat een blokje ‘politiek’ waarin Teeuwen zich liet gelden als een vriend van de grote doden Pim en Theo. Hij liet een interview van de een met de ander zien en een schuimbekkende blogger die boos is op de islam. In het gesprek dat volgde onderschreef Teeuwen de standpunten over de islam die naar voren kwamen en gaf hij toe zich ten aanzien van dit thema in te houden uit angst voor geweld.
Wat schrijft Bouazza hier nu over? Teeuwen liet "een lyrische kant van zichzelf zien. Hij prikkelde de kijkers geregeld tot luid commentaar en onderlinge discussies; zijn verweer tegen de gruwelijke termen en dooddoeners ‘islamofobie’ en ‘racisme’ was epigrammatisch; zijn zelfkritiek op zijn geestestoestand na de moord op Theo van Gogh was lyrisch."
Epigrammatisch betekent "kort en zinrijk, scherp en stekelig als (in) een epigram". Wat lyrisch in deze constellatie betekent is mij volstrekt onduidelijk, terwijl ik mijzelf toch zie als iemand die de betekenis van dat woord al een aantal jaren beheerst. Wat Bouazza ook bedoelen mag, het is duidelijk dat hij de politieke uitspraken van Teeuwen niet toetst op hun inhoudelijke overtuigingskracht, hun coherentie, hun relevantie of hun waarheidsgehalte. Louter omdat Teeuwen "lyrisch" is (je kan de betekenis van een woord ook zo oprekken dat het uiteindelijk niets meer betekent), heeft hij gelijk.
In de rest van zijn schrijven blijft Bouazza met retorisch verantwoorde slagen op hetzelfde aambeeld hameren: zij die schoon spreken en schrijven, hebben gelijk. Wie zich bedient van "het hese gekrijs van de ambassadebestormers en vlaggenverbranders, van de moordenaars en vrouwenhaters" is een barbaar die het zwijgen opgelegd dient te worden. Waarom? Dat blijkt aan het eind: omdat Bouazza niet gelooft in "de mythe van Mohammed".
Alsof dat de mythe is waar het in zijn stuk om gaat. Alsof de werkelijke kwestie van blind geloof hier de Islam is, en niet Bouazza’s eigen opvatting dat het woord geen geweld in zich draagt. Kijk een kwartiertje rond op de YouTube-pagina van Pat Condell (door Teeuwen getoond in Zomergasten en door Bouazza met instemming aangehaald) om te genezen van die waan. Condell oreert op oudtestamentische wijze tegen hen die zijn geloof in een militantie versie van een geradicaliseerd vrijheidsbegrip niet delen (lees: moslims). Met als doel om hen het zwijgen op te leggen. En juist in een democratische samenleving is het ontnemen van iemands stem een daad van geweld. Wie geen stem heeft, mag geen aanspraak maken op burgerrechten en kan niet voor zijn belangen opkomen. Niet in het gerechtelijke systeem, niet bij de stembus, niet op de legale arbeidsmarkt.
Het duidelijkst is dat wanneer we naar een groep inwoners van Nederland kijken die veel minder de aandacht trekken dan islamcritici, maar een veel grotere kans lopen om op gewelddadige wijze om het leven te komen: illegalen en mensen waarvan onduidelijk is of ze een legale status in ons land zullen verwerven.
Via een ingewikkeld proces bepaalt de staat wie legaal en wie illegaal is. Dit is vastgelegd in wetten, regels en protocols: een complexe set vragen waarop een asielzoeker antwoord moet geven en eisen waaraan hij of zij moet voldoen. Het is in essentie een retorisch proces, waarvan de staat de taal wel spreekt en de mens niet. Wie de legale status niet verwerft, of nog niet verworven heeft, is onmachtig om voor zichzelf op te komen. Hij of zij mag niet stemmen en kan geen aanspraak maken op burgerrechten. Zo wordt een illegaal iemand die leeft, maar niet in de samenleving kan bestaan. Tientallen mensen die in deze onbenijdenswaardige omstandigheden terechtgekomen zijn, hebben het leven gelaten. Aleksandr Dolmatov en Kambiz Roustayi zijn twee van de weinigen wiens naam na hun dood in ieder geval nog even heeft doorgeklonken.
Het geweld van het woord is een ander, subtieler geweld dan het fysieke geweld waarvan Mohammed Bouyeri zich bediende toen hij Theo van Gogh vermoordde. Wellicht dat Hafid Bouazza het daarom ook niet op lijkt te merken, hoewel hij in zijn opiniestuk zich juist opzichtig bedient van een taal die gericht is op het uitsluiten van de ander.
Waar de Nederlandse staat een sterk geformaliseerde taal gebruikt om te bepalen wie een stem krijgt en wie niet, heeft Bouazza slechts één criterium: schoonheid. Wie mooi spreekt, verdient het om gehoord te worden en wie dat niet kan, moet stemloos blijven. Wie echter goed naar Bouazza’s criteria kijkt, ziet dat hij ze zelf inconsequent en slecht doordacht hanteert.
Bovendien roept hij zijn tegenstanders uiteindelijk op om te evolueren (naar Bouazza’s niveau van communiceren mag ik aannemen, al wens ik dat niemand toe). Iedereen die iets weet over hoe taalverwerving in elkaar steekt, kan Bouazza vertellen dat de enige manier om dat voor elkaar te krijgen is door het gesprek aan te gaan, en niet door de ander het zwijgen op te leggen.