In Het cadavre staren schrijvers nooit naar een leeg vel papier. Ze gebruiken de laatste zin van hun voorganger als begin voor iets nieuws. Zo spelen ze een woordspelletje dat al jaren geliefd is bij verveelde kinderen en Parijse surrealisten.
Vandaag schrijft Lauranne van Grinsven verder met de famous last words van Lotte Lola Vermeer.
Maar hoe zit dat met de dood? Ik dacht altijd dat hij mij niet kon raken. Nu zit hij tegenover me aan tafel. "Ik heb niet lang meer," zegt mijn vader.
Ik neem een slok prikwater dat in een glazen fles op de tafel staat.
"Het spijt me, zoon.”
Mijn vader wil mijn hand pakken, maar ik trek hem terug als een soort reflex. Zoals je je hand terugtrekt wanneer je hem verbrandt. Ik denk: het lichaam is zo ingericht dat we pijn direct herkennen.
Het begon allemaal met zijn duim. Zijn vel leek langzaam los te laten. Er bleef steeds minder van zijn vinger over. Eerst verrotte zijn vlees en daarna zag je zelfs zijn bot zitten. Ik had het gevoel dat ik voor eerst tot hem door kon dringen. Alsof de opening in zijn lijf mij toegang gaf tot zijn binnenste. Totdat de dokter besloot dat de duim eraf moest.
De ring die hij eerst om zijn duim droeg, hangt nu aan een ketting om zijn nek. Zijn harde bolle buik puilt tegen de tafel. Het lijkt alsof binnenin hem iets groeit dat steeds meer ruimte inneemt. Of misschien is het andersom en krimpt mijn vader, blijft er steeds minder over van wie hij was.
“Sorry.” Hij blijft het herhalen. Steeds opnieuw zegt hij: “sorry”.
Ik steek mijn hand in de lucht. Een jongen in een witte blouse loopt naar ons toe.
“Voor mij de kreeft alsjeblieft,” zeg ik.
In het midden van het restaurant staat een bassin vol kreeften. Ik sta met mijn neus tegen het aquarium. Mijn gezicht spiegelt in het glas, zoals de lijven van de kreeften elkaar lijken te spiegelen. Ineengedoken met blauwe plastic linten om hun scharen. Een oxydator in de hoek van de bassin pompt voortdurend bellen in het water.
“Mag ik je een tip geven?” Een Chinese man legt zijn hand op mijn schouder. Hij lijkt op te gaan in het decor van het restaurant, alsof hij hier altijd al heeft gestaan. “Je moet gaan voor de kreeft met de langste voelsprieten. Die beesten zitten soms weken in zo’n glazen bak. Uit pure radeloosheid beginnen ze aan elkaars ledematen.” Zijn hand rust op mijn rug.
De kleine kraalogen van de kreeften kijken me aan. Ze zitten voor op hun gepantserde kop.
“Zorg dat het een agressief exemplaar is,” zegt de man. “Niet zo een die er suf bijhangt.” Hij laat mijn lichaam los en even sta ik er weer alleen voor.
Ik kijk naar mijn vader. Hij zit nog altijd hetzelfde op zijn stoel, alsof hij een kreeft is. Wachtend op de dood.
Over twee weken borduurt schrijver Koen Frijns verder op Lauranne's laatste zin.
Beeld: Wikimedia