Hij was mijn idool niet, maar hij hoorde bij mijn jeugd. En nu is hij dood: Johnny Halliday. ‘Ik had eerlijk gezegd nooit van hem gehoord’, zei een radiopresentator, die het nieuws tussen neus en lippen vermeldde.
Zo gaat dat dus, als je oud wordt. Stuk voor stuk verdwijnen de namen die ooit het meubilair van je leven vormden uit het collectieve geheugen. Dat is niet erg, maar het stemt weemoedig. Er komt een dag dat mensen vragend hun wenkbrauwen zullen fronsen als ik ze vertel wat mij bezighoudt. ‘Eline wie?’ zullen zij zeggen, wanneer ik Couperus’ meesterwerk voor de zoveelste keer verslonden heb. En als ik een plaat draai van Georges Brassens, Hildegard Knef of Maria Farandouri zullen ze hun hoofd schudden en denken: ze zit nu wel heel erg in haar eigen wereldje.
Maar goed. Johnny Halliday dus. Ik was zestien en smoorverliefd op een jongen uit mijn klas. In die dagen – de zomer van 1964 – had Johnny Halliday zijn grote hit Pour moi la vie va commencer, waarvan ik de tekst uit mijn hoofd kende. Voor mij, met mijn gezwollen hart, ging het leven immers ook beginnen! Het onderwerp van mijn liefde gaf tot dan toe geen sjoege, maar toen gebeurde het. Op een middag dromden wij het schoolgebouw uit en wie neuriede daar vlak achter mijn oor Johnny’s hit? Precies! Als dat geen teken was! Dagenlang zweefde ik door het leven. Weliswaar op de vleugels van een illusie – de jongen bleek homofiel – maar dat gevóel!
Zoals gezegd, een echte fan van Johnny ben ik nooit geworden. Daar was hij me te onbehouwen voor. Mijn hart ging eerder uit naar zijn romantische tegenhanger Adamo. Ada wie? Dat zal ik jullie vertellen, kindertjes.
De zanger Salvatore Adamo, kortweg Adamo genoemd, was – en is nog steeds - de zoon van een Italiaanse mijnwerker, die in België zijn geluk kwam zoeken. En de rest zoeken jullie maar op, op Wikipedia. Kijk dan ook even op YouTube naar Tombe la neige, een van Adamo’s eerste hits, en stel je voor dat je puberfantasie het tot dan toe heeft moeten doen met de helden van je ouders - simpelweg omdat er maar één televisietoestel (met twee zenders!) en één radio in huis is, waarvan alleen je vader de knoppen mag bedienen.
Bij ons thuis was het uitsluitend opera en operette wat de klok sloeg. Totdat op een dag, door een magisch toeval, Tombe la neige door de ether klonk. Een smachtende jongensstem die zijn – en mijn! - onvervulde verlangen vertolkte. Tombe la neige, et mon coeur s’habille de noir. ‘Het sneeuwt, en mijn hart kleedt zich in het zwart’.
Het grote zwijmelen was begonnen.
Op een koude decemberdag, nu zo’n jaar of vijf geleden, liep ik met een vriendin over de Parijse Boulevard des Capucines. Voor L’Olympia, de oudste concerttempel van Parijs, stond mijn vriendin aan de grond genageld. Naast de ingang hing levensgroot een optreden van Johnny Halliday aangekondigd, diezelfde avond nog! Mijn twijfel werd weggewuifd - wij móesten erheen.
De zaal bleek uitverkocht. Die ouwe rocker! Dat kreeg hij in eigen land dus nog voor elkaar. En nu is hij dood.
Gelukkig hebben we Adamo nog. Mijn hart hoeft nog even niet in het zwart.

Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.

Reinout Dijkstra is illustrator uit Zwolle. Hij maakt tekeningen, schilderingen, foto's en soms ook nog een klein tekstje. Zijn werk is geaard in zijn eigen ervaringen, hij geniet van dingen als lichtval, kleur en is niet vies van een grapje.