De wereld staat in brand en dat mag niet onbeschreven blijven. Deze week werd bepaald dat studentenverenigingen en hun beruchte ontgroeningen, gaan vallen onder het Nederlands cultureel erfgoed. Michiel Bron beschouwt de discussie.
Afgelopen week barstte opnieuw één van de voorspelbare discussies die Nederland rijk is los. Deze discussies zijn zo voorspelbaar als het gegeven dat het weer herfst wordt. Je weet niet wanneer en met hoeveel de bladeren weer van de boom zullen vallen, maar dat het gebeurt staat vast.
Zo was het pas de week van de studentenontgroening. Veel studentenverenigingen beginnen na een algemene introductie van de stad (door de Hogeschool of Universiteit) met hun groenperiode, KMT of introductieweek. Het is een week waarin de verschillende verenigingen hun tradities en gebruiken proberen over te brengen op een nieuwe lichting en daarbij ook gelijk de passiviteit uit de introducés togen te halen. De ontgroenende elementen zijn daarbij vaak een traditie op zichzelf, evenals de verschillende kritische reacties die hierop worden gegeven. Voorbeelden van studenten die rottende vis moeten eten, liters water naar binnen moeten werken of uren in de modder moeten staan komen bij iedereen naar boven.
Deze kritische reacties kregen dit jaar gestalte in de vorm van een nieuw filmpje op Dumpert en niet veel later als menig nieuwsartikel over het gegeven dat de cultuur van studentenverenigingen tegenwoordig valt onder cultureel erfgoed; zie ook dit artikel uit de Telegraaf. Opvallend in deze laatste artikelen is dat er vaak gelijk wordt teruggegrepen op de ontgroening als voorbeeld van de studentencultuur. Blijkbaar blijft het bestaan van dergelijke ontgroeningen, waarvoor men (als het goed is) vrijwillig heeft gekozen, fascineren.Deze fascinatie voor studentikoze activiteiten blijkt onder andere uit het succes van de serie Feuten! van BNN, maar ook uit de vragen voor de verschillende verenigingen, die (bijvoorbeeld tijdens het debat tussen de Utrechtse gezelligheidsverenigingen), vaak gaan over deze kennismakingsweken. Vooral de vraag ‘waarom blijven mensen zichzelf dit laten aandoen?’ blijft terugkomen. En nu: ‘Waarom zou iets dergelijks cultureel erfgoed moeten zijn?’
Misschien ligt het juist wel in deze fascinatie, dit onbegrip, dat deze studentengebruiken horen te vallen onder cultuureel erfgoed. Het feit dat deze discussie elk jaar rondom de introducties opnieuw opkomt laat duidelijk zien dat mensen zich hier al lang mee bezig houden, en hierboven weergegeven vragen zijn misschien op zichzelf alleen al cultureel erfgoed.
Maar voornamelijk de steeds terugkerende discussie, het gegeven dat al zo vele eerstejaars studenten zich al eeuwen vol enthousiasme met verbroedering als doel in dergelijke praktijken werpen (zo bestaat Minerva in Leiden al sinds 1878), en de fascinatie van zij die dat niet doen, geeft voor mij aan dat het een goede keuze is geweest van het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed om deze studentikoze uitspatting een beschermde plek te geven binnen het cultureel erfgoed.