De wereld staat in brand en dat mag niet onbeschreven blijven. Onze samenleving is opgesplitst in talloze bubbels van gelijkgestemden. Dat horen we niet voor het eerst, maar de gevolgen van onze bubbels strekken veel verder en treffen niet alleen onszelf, ziet Jens Bezemer.
Het kan je tegenwoordig zomaar verweten worden: ‘Jij zit echt in een bubbel’. En ondanks het feit dat je denkt dat jij de uitzondering bent, weet je dat er een kern van waarheid in zit. Bubbel. Een vrolijk woord met minder vrolijke bijwerkingen. Inkomen bepaalt onze buren en algoritmen zijn verantwoordelijk voor onze nieuwsvoorziening. De roep om een verbindend verhaal lijkt dan ook steeds luider te worden in een gefragmenteerde samenleving waarin ‘wij’ een verwarrend woord is geworden. Oud nieuws, zou je zeggen.
Tot de afgelopen twee weken duidelijk werd dat de bubbel iets meer gevolgen heeft dan we dachten. Uit twee onderzoeken blijkt namelijk dat, naast dat we zelf in deze koker kruipen, we ook onze jongste generatie mee naar binnen sleuren. De kinderlijke ervaring wordt geassocieerd met onschuld. Nog niet besmet met het virus van de grote mensenwereld. Kinderen zijn optimistisch, hoopvol en zien geen huidskleur. In een ‘bubbel’ leven klinkt voor een kind waarschijnlijk als een paradijs, het equivalent van in een snoepfabriek wonen. We blijken echter hard op weg de wereld van de koters net zo klein te maken als die van onszelf. En daar is niks paradijselijks aan.
Vorige week bracht de Onderwijsinspectie in een rapport naar buiten dat het niveau van het Nederlands onderwijs, en dan met name het basisonderwijs, al 20 jaar daalt. Voornaamste redenen zijn een steeds groter wordende tweedeling op basis van opleiding en inkomen van ouders, en een toename aan kleinere religieuze scholen. Het resultaat is volgens de onderzoekers het ontstaan van ‘bubbels van gelijkgestemden’. Die verkleinen de werkelijkheid van het zelf, en vergroten het gat met de ander.
Het is onderdeel van een bredere ontwikkeling waarbij we ons steeds meer terugtrekken uit het publieke domein
Wellicht vinden de kinderen de smeltkroes nog op straat? Helaas. Afgelopen dinsdag leerden we uit onderzoek van Kantar Public in opdracht van Jantje Beton, dat het aantal kinderen dat buiten speelt drastisch daalt. 70% van de huidige opa’s en oma’s en 65% van de huidige ouders speelde als kind meer buiten dan binnen. Voor de huidige generatie is dat 10%. Een derde van de kinderen geeft aan dat ze liever meer buiten zouden willen spelen, maar te druk zijn met school en hobby’s. Sociale vaardigheden, het leren omgaan met vreemden of mensen met andere achtergronden, leer je echter niet thuis achter de iPad maar buiten op het speelpleintje.
Naast een scheefgroei bij de scholen lijkt een van de redenen een verschuiving in opvoeding. Hoogleraar Gabriël van den Brink stelt in zijn boek Hoge Eisen, Ware Liefde dat we in vijftig jaar tijd van een autoritaire opvoeding, met veel discipline en weinig betrokkenheid, naar een egalitaire opvoeding zijn gegaan, met weinig discipline en veel betrokkenheid. Maar de betrokkenheid is tegenwoordig zo hoog dat het voor een nieuwe discipline zorgt, namelijk prestatiedruk. Het is veel huiswerk, weinig spelen. Een zorgelijke ontwikkeling met als illustrerend resultaat: Fleur, 9 jaar oud en overspannen. Zelf noemt ze het trouwens ‘tijdstress’, want dat vind ze een leukere term.
Tegelijkertijd is het onderdeel van een bredere ontwikkeling waarbij we ons als moderne mensen steeds meer terugtrekken uit het publieke domein. Het domein waarin we volgens Richard Sennett de vreemde ontmoeten en waarin we volgens Hannah Arendt echte vrijheid ervaren omdat we juist, ook al is het maar voor een moment, los kunnen zijn van onze privésfeer of eigen identiteit.
Een publiek domein dat van belang is voor zowel ouderen als kinderen. Een omgeving met verschillende mensen en verschillende indrukken. Een omgeving zoals een openbaar zwembad, waar de enige ‘bubbel’ de luchtbel is die vlak naast Lodewijk boven water komt, en waar Murat en Donny dan weer om moeten lachen. Dat kan nou net de plek zijn waar dat verbindende verhaal ontstaat.