In theaterland is het festivalseizoen begonnen en Roos is er weer bij. Ondanks de mooie voorstellingen werpen de bezuinigingen op cultuur een donkere schaduw over deze periode. Helaas beperken de meeste reacties zich tot een louter financieel verhaal, terwijl het juist zou moeten gaan over de inhoud. De Nederlandse theaterfestivals zijn een uitstekend voorbeeld van hoe theater laagdrempelig, vernieuwend en internationaal kan zijn, en de bezuinigingen een ongeloofwaardig verhaal blijken.
Agenda, potlood, gum, proviand, water, regenponcho, vouwfiets, kaart, blokkenschema, contant geld en een briefje met belangrijke telefoonnummers; alles ligt in viervoud klaar op mijn kamer. In theaterland is het festivalseizoen weer geopend en dat vereist een goede voorbereiding. Theaterfestivals hebben de spanning van een schoolreisje en een volgepland schema waar een Europa-in-drie-dagen-tour niet aan kan tippen. Op mijn lijstje staan voorstellingen van zowel beginnende als gevestigde makers, uit binnen- en buitenland; Eline Kuppens, Toneelgroep Oostpool, Thibaud Delpeut, Christoph Schlingensief, Romeo Castellucci.
Maar ondanks de mooie voorstellingen die in het verschiet liggen, heerst er onrust. Want voor theatermakers, festivals, zalen en productiehuizen is de toekomst erg onzeker. Op 29 april presenteerde de Raad voor Cultuur (RvC) haar advies over hoe de geplande 125 miljoen euro bezuinigd kan worden. Hoewel de RvC het niet eens was met dit hoge bedrag en waarschuwde voor de gevolgen, heeft het toch een advies uitgebracht. De verontwaardiging is groot, het bedrag waarop de kunst wordt gekort nog groter, en iedereen doet z'n zegje. Wim Pijbes, directeur van het Rijksmuseum, vindt de plannen “niet serieus te nemen” en volgens het NRC zorgen ze voor “een verschraling van heb ik jou daar”.
Zelfs Joop van den Ende, 's lands grootste musical-, televisie- en theaterproducent en zeker niet afhankelijk van overheidssubsidie, hield vorige week bij het ontvangen van zijn 'maatschappelijk eredoctoraat' aan de Erasmus Universiteit Rotterdam een pleidooi voor meer geld aan de kunsten. Het financieren van kunst is “eigenlijk een zeer rechtse hobby”, betoogde Van den Ende, nadat hij met een snelle berekening liet zien dat een veelvoud aan het in kunst geïnvesteerde bedrag, via de winst van horeca-uitbating, merchandising en dergelijke, al snel weer de schatkist in stroomt.
De bezuinigingen op cultuur zijn dus om financiële redenen ongegrond, als we kijken naar wat er op de langere termijn voor terug komt. Maar als vooral cijfers over en weer vliegen, komen de inhoudelijke argumenten op de achtergrond. Terwijl dat juist de belangrijkste redenen zijn om de bezuinigingen onderuit te halen. Theaterfestivals, zoals Holland Festival, Oerol en Over het IJ, zijn uitstekende voorbeelden om te laten zien dat onderbuikgevoelens over 'links elitarisme' niet meer dan holle frasen zijn. De kracht van deze festivals ligt immers bij de inhoud: het programmeren van mooie voorstellingen voor een breed publiek, van experimenten en grote internationale kunstenaars.
Samen met Henk en Ingrid
Kunst is niet elitair. Theater, in dit geval, wordt in beginsel niet gemaakt voor een kleine, besloten groep mensen. Het is misschien niet aan iedereen besteed, omdat niet iedereen uit zichzelf geïnteresseerd is in toneel. Dat betekent niet dat er mensen niet welkom zijn. In de praktijk lijkt het helaas wel zo, omdat de regelmatige theaterbezoeker vaak blank, hoogopgeleid en welvarend is. De stap om een theatergebouw binnen te gaan en een voorstelling uit het jaaraanbod te kiezen die je misschien niet eens kent, is groot. Theaterfestivals op locatie, in de stad of in de natuur hebben niet de muren of drempel van een bestaand theatergebouw. Een voorstelling die zichtbaar is in een stad, op een dorpsplein of in een weiland, heeft niet direct de associatie met moeilijke of gesloten kunst. Het neemt een ander soort ruimte in en kan daardoor nieuwe mensen interesseren. Want hoewel Wilders en de zijnen anders lijken te suggereren, hebben Henk en Ingrid geen afkeer van kunst.
Als er in de straat een theatergezelschap aan het repeteren is; als er contact wordt gemaakt met de omgeving; als mensen worden geconfronteerd met kunst, dan zijn er weinig die ongeïnteresseerd hun schouders ophalen. Voor festivals op locatie in de stad of natuur zijn theatermakers en organisatie afhankelijk van de bewoners en voorzieningen in de omgeving. Een goed contact met de omgeving, en dus met een potentieel publiek, is essentieel. Vorig jaar op Over het IJ Festival in Amsterdam-Noord deden kinderen van een basisschool uit de buurt mee in de ene voorstelling, en had een bewoner voor een andere voorstelling zijn tractor uitgeleend. Omwonenden die in eerste instantie vooral lastig leken, waren vaak enthousiast over de voorstelling die ze uiteindelijk te zien kregen. Festivals die zich buiten de reguliere theaterzalen bevinden, hebben per definitie een meer open houding naar de buitenwereld. Ze zijn in staat een breder publiek te trekken dan een theaterzaal, door de manier waarop ze zich bevinden in, en presenteren naar de omgeving.
Kweekvijvers
Dat betekent niet de voorstellingen die te zien zijn op een festival ook op een inhoudelijk niveau laagdrempelig zijn. Behalve in de manier waarop een festival zich naar buiten toe presenteert, kunnen ze zich onderscheiden door een veelzijdige programmering. Bekende gezelschappen die veel publiek trekken, worden afgewisseld met jonge groepen en zelfs studenten van de theaterschool. Oerol en ook Over het IJ hebben duidelijk verschillende onderdelen in de programmering. Korte experimenten van jonge theatermakers, met een piano op het strand of kabouters in de duinen, zijn ook voor niet-ingewijde bezoekers geen probleem, zolang de verwachtingen kloppen met wat er getoond wordt.
Festivals zijn, naast publiekstrekkers, dus ook kweekvijvers voor de ontwikkeling van nieuw talent, en dat houdt een programmering spannend. Daarbij kenmerken theaterfestivals zich de laatste jaren door een veelheid aan disciplines: beeldende kunst, dans, theater, muziektheater, film, nieuwe media en lezingen zijn allemaal vertegenwoordigd in de dikke programmagids van het pretentieuze Holland Festival, maar ook op bijvoorbeeld Festival aan de Werf in Utrecht, het Noorderzon Performing Arts Festival in Groningen, en dus ook Oerol en Over het IJ. “In een langjarig systeem is het noodzakelijk dat de instellingen (...) vernieuwingsgericht zijn, dat zij ruimte geven aan experiment, aan onderzoek en ontwikkeling en aan interdisciplinair werken”, schrijft de RvC voor. Dat bijna alle festivals die hier genoemd worden vervolgens uit dit systeem zijn gezet, is op basis van hun vooruitstrevende programmering raadselachtig en tegenstrijdig.
Navelstaren
Een derde punt waaruit blijkt dat het voorstel van de RvC en de politiek van staatssecretaris Zijlstra kant noch wal raakt, is de beperkte nationale visie. Er wordt graag gepronkt met internationale successen of met grote namen die de Nederlandse grond betreden, maar de middelen om internationale samenwerkingen mogelijk te maken worden festivals onthouden. Terwijl deze festivals zich zo goed lenen voor een internationale programmering; een buitenlands gezelschap speelt niet zo snel in een oude schuur op Terschelling of een theater in Utrecht, totdat het een festival betreft waar meer grote namen komen, en publiek. Bovendien maakt het samenwerkingen met buitenlandse festivals mogelijk, en een uitwisseling van gezelschappen.
De Nederlandse expertise op het gebied van locatietheater bijvoorbeeld, blijkt voor makers uit heel Europa een inspiratiebron. Dankzij een internationaal netwerk voor locatietheater krijgt Oerol wel wat subsidie. Holland Festival, het oudste festival van Nederland, toont ons al sinds 1947 werk van internationaal vermaarde kunstenaars en opende de blik naar buiten. Deze blik is, in de hedendaagse Nederlandse samenleving die lijkt te worden beheerst door navelstaarders en xenofoben, van groot belang. Het is misschien wel typisch dat een dag voordat het advies van de RvC werd gepresenteerd, bekend werd dat dit festival een Europese subsidie krijgt vanwege de grensoverschrijdende uitstraling.
Politieke poppenkast
Festivals buiten de reguliere theaters zijn in staat om een nieuw publiek te interesseren door een open houding. Daarnaast zijn festivals een plek voor experiment en het tonen van verschillende kunstdisciplines, en zorgen ze voor contacten buiten de eigen landgrenzen. Deze inhoudelijke argumenten zouden op de eerste plaats moeten komen in de huidige discussie over de bezuinigingen. De kracht en het belang van theaterfestivals zoals Oerol, Over het IJ en Holland Festivals ligt bij de inhoud, bij de artistieke keuzes. Ze laten namelijk zien wat het belang is van kunst, en dat er werkelijk geen enkele goede reden is voor de politiek om de kunsten niet te steunen. Zet deze politieke poppenkast toch door, dan is de angst reëel dat Halbe Zijlstra's culturele bewind uitloopt op een tragedie.
Holland Festival is van 1 – 26 juni in Amsterdam
Oerol is van 17 – 26 juni op Terschelling
Over het IJ Festival is van 7 – 17 juli in Amsterdam-Noord
Noorderzon Performing Arts Festival is van 18 – 28 augustus in Groningen