De bard biedt uitkomst wanneer je scheldkanonnadetechnisch bent blijven hangen bij hoer, klootzak of teringtyfustrut.
If thou hatest curses,/ Stay not; fly, whilst thou art blest and free
(Shakespeare – Timon of Athens 4.3.542)
De meeste verwensingen die je op straat, op het werk en in cafés tegenkomt zijn niet bijster taalkundig geïnspireerd. Je mag van geluk spreken als iemand een poging tot alliteratie en assonantie doet met "kankerklotemongool" of, nog beter, "teringtyfustrut". Uitgebreidere scheldkanonnades, met metaforen en vergelijkingen, zijn al helemaal zeldzaam. In negen van de tien gevallen blijft het bij "hoer", "homo" of "klootzak".
Zonde, want er is zoveel mogelijk. Bij het verwoorden van liefde of verdriet doen we vaak wel ons best. Waarom trekt woede als emotie aan het kortste eind? Het tegenovergestelde van liefde is niet haat, maar onverschilligheid, zei Elie Wiesel ooit, en daar zit wat in: iemand die je haat laat je in elk geval niet koud. Om je haat eer aan te doen, mag je best wat aandacht aan de uitdrukking van die haat besteden. Wat dat betreft kunnen we veel leren van William Shakespeare, die niet alleen geweldige liefdesgedichten schreef ("Love is not love/ Which alters when it alteration finds"), maar ook zijn toneelstukken doorspekte met de meest creatieve scheldpassages.
Zoals deze, uit King Lear. Oswald, de bediende van een van Lears disloyale dochters, heeft net aan de graaf van Kent, die trouw is aan koning Lear, gevraagd: "What dost thou know me for?" Daarop antwoordt Kent (in een combinatie van de vertalingen van Gerrit Komrij en Jan Jonk):
[Je bent] een schurk, een losbol, een eter van vleesafval; een gemene, opgeblazen, miezerige, bedelende, honderd-enzoveelste schurk met drie pakken en vuile gebreide sokken aan; een hazenhart, procedeerziek, een hoerenzoon, een pafferige dienstklopper, een kwast van een schurk; een armzalige schooier met maar één kist bezittingen; iemand die uit puur dienstbetoon een koppelaar zou willen zijn; niets meer dan een samenraapsel van schurk, bedelaar, lafaard, koppelaar, en de zoon en de erfgenaam van een bastaardteef; iemand die ik tot luid jankens toe in elkaar ga slaan, als je ook maar de geringste lettergreep van wat ik je toevoegde ontkent. (1)
Van edelman tot nar en van prostituee tot prinses, bij Shakespeare scheldt iedereen. Dat maakt tenminste duidelijk hoe de verhoudingen liggen: King Lear heeft problemen met zijn dochters ("Thou art a boil, a plague sore, an embossed carbuncle in my corrupted blood"), Hamlet met zijn stiefvader ("A king of shreds and patches"), en Timon van Athene met zijn gasten ("I’ll beat thee, but I should infect my hands"). In komedies zoals A Midsummer Night’s Dream en The Taming of the Shrew vliegen de beledigingen tussen mannen en vrouwen heen en weer als een soort voorspel. De personages laten elkaar weten dat ze niets van elkaar moeten hebben (Demetrius tegen Helena: "Tempt not too much the hatred of my spirit;/ For I am sick when I do look on thee."), om tegen het einde helemaal te zijn bijgedraaid (Demetrius weer: "And all the faith, the virtue of my heart,/ The object and the pleasure of mine eye,/ Is only Helena."). Playing hard to get Shakespeare-style. In de tragedies tonen corrupte machthebbers hun kwaadaardigheid door onschuldigen uit te schelden, terwijl zij op hun beurt weer beledigd worden door wie durft, meestal achter hun rug om.
Dat gescheld van de machtelozen aan het adres van de machtigen heeft soms de functie van een letterlijke vervloeking volgens Amanda Bitz, die een masterthesis over Shakespeares gevloek schreef. In de vroegmoderne tijd waarin Shakespeare leefde, geloofde men nog dat een krachtige vloek ervoor kon zorgen dat de vervloekte werkelijk allerlei slechts zou overkomen. Hogere machten zouden zich tegen de vervloekte keren. Vandaar dat wie zonder macht was, harder moest vloeken om gerechtigheid te krijgen. Zo probeert Margaret, weduwe van de voormalige koning Henry VI de dictator Richard III te vervloeken: "Stay, dog, for thou shalt hear me./ If heaven have any grievous plague in store/ Exceeding those that I can wish upon thee,/ O, let them keep it till thy sins be ripe,/ And then hurl down their indignation/ On thee, the troubler of the poor world’s peace."
Jammer voor degenen onder ons die geen hogere machten hebben om naar hun vervloekingen te luisteren, maar zelfs als niemand luistert kan een hartgrondige vloek een kleine vorm van wraak zijn. Wie geen zin heeft om zelf Shakespeares werk door te spitten kan terecht bij Shakespeare’s Insults: Educating your wit (1991), een verzameling verwensingen afkomstig van de bard, slim samengesteld door studenten Wayne F. Hill en Cynthia J. Öttchen.(2) In Shakespeare’s Insults staat een uitgebreide opsomming van algemene Shakespeariaanse betitelingen voor onaangename mensen:
"You quintessence of dust; rogue and peasant slave; dull and muddy-mottled rascal; pigeon-liver; guilty creature; breeder of sinners; robustious, periwig-pated fellow; groundling; galled jade; croacking raven; bosom black as death; wretched, rash, intruding fool; mildewed ear; king of shreds and patches; minion of the moon; Sir John Sack and Sugar; thou latter spring; all-hallown summer; true-bred coward; slovenly unhandsome corse; forgetful man; thorn; sword-and-buckler prince; wasp-stung and impatient fool; king of smiles; fawning greyhound; mad mustachio purple-hued maltworm; fat-kitneyed rascal; veriest varlet that ever chewed with a tooth…"(en zo gaat dat nog twintig pagina’s door)(3)
Hill en Öttchen willen er alles aan doen de medemens helpen beter te schelden, dus geven ze ook een thematische lijst voor specifieke situaties en personen. Zo kun je de ijdeltuit raken met:
"Old age, that ill layer-up of beauty, can do no more spoil upon [your] face",
"[You are] the scarecrow that affrights our children so", of:
"[Your] horrid image doth unfix my hair."
En de stompzinnige die zich slim acht met:
"His brain is as dry as the remainder biscuit after a voyage",
"[You’re] a fusty nut with no kernel", of:
"He has not so much brain as ear-wax."
Natuurlijk hoef je je niet genoodzaakt te voelen je tot de bard te beperken. Wie zijn diepgewortelde afkeer in woorden wil vangen, kan alle hulpmiddelen gebruiken. Onze Laura van Haar zoekt haar toevlucht tot synoniemen.net, en bij vlagen hebben de reaguurders op GeenStijl ook hun momenten (‘Bange Blonde’ – Geert Wilders, ‘Rattus Maximus’ – Maxime Verhagen). Maar het mooist blijf ik toch die sneren van Shakespeare vinden waarin de spreker zich niet verlaagt tot het niveau van zijn vijand: "What a disgrace is it to me to remember thy name!"
-
(1) Origineel: ‘A knave; a rascal; an eater of broken meats; a base, proud, shallow, beggarly, three-suited, hundred-pound, filthy, worsted-stocking knave; a lily-liver’d, action-taking, whoreson, glass-gazing, superserviceable, finical rogue; one-trunk-inheriting slave; one that wouldst be a bawd in a way of good service, and art nothing but the composition of a knave, beggar, coward, pander, and the son and heir of a mongrel bitch; one whom I will beat into clamorous whining, if thou deny the least syllable of thy addition.’
(2) Hill en Öttchen buitten het succes daarna nog even uit met een reeks scheldboekjes voor specifieke beroepsgroepen: Shakespeare’s Insults for the Office (‘And so, from hour to hour,we ripe and ripe,/ And then, from hour to hour, we rot and rot’), Shakespeare’s Insults for Lawyers (‘[You] speak an infinite deal of nothing.’), Shakespeare’s Insults for Teachers (‘Your reasons are as two grains of wheat hid in two bushels of chaff: you seek all day ere you find them, and when you have them, they are not worth the search.’) en Shakespeare’s Insults for Doctors (‘[You] diffus’d infection of a man!’).
(3) Voor wie zijn eigen combinaties wil maken, circuleren online Shakespeare Insult Generators.