De protesten in de Arabische wereld en de tsunami in Japan brachten ons een mix van professionele beeldende journalistiek met indringende, persoonlijke amateurbeelden. Voorheen beheerste de iconische fotojournalistiek ons voorstellingsvermogen van rampen en oorlogen. Met de komst van de televisie en later het internet, komen deze gebeurtenissen echter dichterbij dan ooit. Of zal er altijd een afstand blijven tussen de nieuwsconsument en de nieuwsgebeurtenis?
Toen op 2 augustus 1990 de eerste Golfoorlog uitbrak, zag de hele wereld live op televisie de bommen vallen. Die eerste nachtelijke beelden, waarop de tomahawk-raketten een lichtspoor trokken door de groen oplichtende hemel boven Bagdad, waren een unicum. Nog nooit was oorlog zo dichtbij geweest. Tegelijkertijd maakte het rudimentaire van de beelden alles ook abstract; de Golfoorlog kreeg de bijnaam video game war. Oorlog betekende niet meer een slagveld waarop soldaten elkaar bevechten, maar anonieme straaljagers die bommen laten vallen.
Tijdens de volksopstand in Egypte in januari dit jaar, werden binnen- en buitenlandse media geweerd door de overheid. De door Egyptische burgers met mobiele telefoons gemaakte foto’s en filmpjes vonden hun weg naar Youtube en CNN. Ook de tsunami in Japan bracht fascinerend materiaal. Beelden van Japanse boten die middenin de stad gestrand waren, werden massaal op Facebook gepost. Miljoenen mensen zagen eerder op internet de Iraanse studente Neda sterven op straat, nadat ze tijdens een protest tegen president Ahmedinejad was neergeschoten. Tegenwoordig zijn we er aan gewend om het wereldnieuws te ervaren alsof we er zelf bij waren, vanuit het perspectief van de direct betrokkenen. Bij dit soort beelden wordt de realiteit van een oorlog, of het menselijk leed dat volgt op een natuurramp, gruwelijk reëel. Voelen we juist meer of minder bij dit soort intense, maar op een vreemde manier toch ook mooie beelden, dan bij de ouderwetse verslaggeving?
Iconische beelden
Iedere oorlog en elke humanitaire ramp van de afgelopen honderdvijftig jaar wordt in het collectief geheugen gerepresenteerd door enkele iconische fotografische beelden. Als we denken aan de oorlog in Vietnam, zien we de foto van het door napalm verbrande meisje Kim Phúc* dat op de camera van Nick Ut af komt rennen. De Tweede Wereldoorlog is een soort collage: de poort van Auschwitz in zwartwit, het kleine jongetje in het ghetto van Warschau, een soldaat van het Rode Leger die de communistische vlag laat wapperen boven een kapotgeschoten Berlijn. De bewogen, korrelige foto’s die Magnum-fotograaf Robert Capa maakte op het strand van Normandië tijdens de landing van de geallieerden, doen denken aan de schokkerige camerabeelden die een demonstrant in Tripoli maakte, terwijl het leger het vuur opende op de menigte.
Robert Capa (1913-1954) was de archetypische oorlogsjournalist. Een van zijn bekendste foto’s, The Falling Soldier, werd het symbool van de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939). De foto toont een republikeinse soldaat, vastgelegd op het moment dat hij dodelijk getroffen wordt door een vijandelijke kogel. Het is bijna een soort memento mori, waarin de vallende soldaat met zijn witte kleren en gespreide armen een Christus-achtige waardigheid krijgt. In de jaren zeventig ontstond er een discussie over de authenticiteit van de foto; uit onderzoek bleek dat de locatie niet klopte en ook over de identiteit van de soldaat was twijfel. Het is misschien niet zo belangrijk. Capa’s Falling Soldier gaf in 1936 een compromisloos, keihard beeld van het conflict in Spanje.Robert Capa zou nog vier oorlogen verslaan, en kwam om toen hij tijdens de eerste Indochina-oorlog op een landmijn stapte.
Een hedendaagse Capa is de Amerikaanse fotojournalist James Nachtwey (1948). Tijdens het gewelddadige staartje van de Apartheid in Zuid-Afrika (1990-1994) maakte hij deel uit van een groepje heldhaftige fotografen die zichzelf de Bang Bang Club noemde. Een van hen kwam om tijdens rellen bij de verkiezingen in 1994, een ander pleegde uiteindelijk zelfmoord. In 2010 verscheen een film over hen: The Bang Bang Club, [link http://www.imdb.com/title/tt1173687/]. Nachtwey zelf raakte in 2003 gewond bij een granaatontploffing in Bagdad, waar hij correspondent was voor Time Magazine. Nachtwey gebruikt onorthodoxe technieken. In zijn kleurenfoto’s laat hij bijvoorbeeld vaak één kleur er uit knallen, wat voor een onwezenlijk effect [link http://apphotnum.free.fr/images/nachtwey4.jpg] zorgt.
Eén van Nachtwey’s beroemdste foto’s is een extreme close-up in zwart-wit. Een portret van een jonge zwarte man, zijn profiel vult het hele frame. Hij lijkt angstig. Zijn gezicht is een lappendeken van verschrikkelijke littekens, slordig dichtgenaaide wonden die nog niet lang geleden zijn geheeld. De Rwandese man komt uit een Hutu-dodenkamp, waar zijn gezicht is verminkt met een machete. In feite is het geen portret van de persoon, het is een getuigenis van wat oorlog met hem heeft gedaan, wat oorlog met mensen doet.
De kracht van dit soort foto’s is dat ze aan de ene kant een haarscherp beeld geven van een oorlogssituatie. Aan de andere kant zijn het universele, onsterfelijke beelden van menselijk lijden – vergelijkbaar met stervende heiligen in katholieke kunstwerken. Maar het feit dat dit echte mensen zijn, en geen verheven figuren uit christelijke verhalen, maakt de beelden des te gruwelijker. Toch voelen we ook een bepaalde afstand tot het onderwerp. Susan Sontag publiceerde in 2004 (tevens haar sterfjaar) het essay Regarding the Pain of Others. Ze schreef hierin dat we misschien sympathie voelen bij de krachtige nieuwsbeelden, maar toch ook een zekere apathie, omdat we onze medeplichtigheid niet willen erkennen.
Antiphotojournalism
Het beeld van het huilende Vietnamese meisje veroorzaakte een golf van protesten, die het einde van de Vietnamoorlog inluidden. De beelden van de Egyptische protesten zorgden voor wereldwijde sympathie en maakte de Westerse steun aan Mubarak onhoudbaar. De kracht van de beeldende journalistiek is nog altijd groot. Maar zou het gebruik van Youtube, Flickr en de sociale media de door Sonntag genoemde afstand kunnen opheffen? Is de moderne, indringende fotojournalistiek in staat om onze door geweldsbeelden murw gebeukte hersenen weer te verontwaardigen of te emotioneren?
In Foam Fotografiemuseum Amsterdam is tot 8 juni 2011 de reizende groepstentoonstelling Antiphotojournalism te zien, waarin de klassieke en de moderne nieuwsfotografie samenkomen. De werken worden onder andere getoond in de vorm van diashows, Youtube-filmpjes en collages; er zijn foto’s van zowel beroemde fotografen als amateurbeelden. Zo is er bijvoorbeeld de installatie Afterlife. In 1979, vlak na de revolutie in Iran, maakte IJahangir Razmi een foto van geblinddoekte Koerden die wachten op hun executie door het leger. De foto zou de Pulitzer Prize winnen. In Afterlife zien we de ongebruikte negatieven van de fotoserie, waardoor we plotseling voorbij het iconische beeld kijken en weer oog krijgen voor het verschrikkelijke moment dat werd vastgelegd.
Zo lijkt de steeds verder gaande verpersoonlijking van de beeldende journalistiek wel degelijk meer betrokkenheid bij het afgebeelde te creëren. Toen ik de tentoonstelling bezocht, trof ik voor Afterlife een geëmotioneerde Iraanse man. “Deze foto is voor mij heel persoonlijk,” was het enige wat hij een paar keer zei.
--------
*Het is gelukkig goed met Kim Phúc afgelopen: ze werd gered, studeerde medicijnen op Cuba en woont tegenwoordig in Canada.