Een kunstschaatsende hand, punaises van een groot kunstenaar. Een verbrand jongetje tapt een mop en rapt mee met z’n lievelingsrapper. De zomergastenavond met Griet op de Beeck was een pleidooi voor intensiteit, voor hard leven. Niet met drank en drugs, maar met durf.
De rafelrandjes van het leven, daar zou deze avond over gaan. Er werden ons travestieten, criminelen en dronkenlappen beloofd. Dat is op zich niks nieuws. De zogenaamde rafelranden van de maatschappij zijn een speelplaats voor kunstenaars. Normaal gesproken word ik daar een beetje recalcitrant van (jaja, supergoed van je dat je documentaires kijkt over tbs-klinieken en theater maakt in probleemwijken!), maar Griet liet ons voelen hoe belangrijk het is om goed onder het tapijt te kijken.
De maakbaarheid van de mens, dat is iets waar ze heilig in gelooft. Ze is zelf het wandelende bewijs, zonder goede shrink had ze hier nooit gezeten. De maakbaarheid van de mens, dat klinkt een beetje griezelig en ook wrang. We hebben net iemand van de Golden Gate Bridge zien springen. ‘Daar eindigt een leven voor ons aller ogen’, zegt Griet na een fragment uit de documentaire The Bridge (2006).
Gedurende de avond krijgt deze maakbaarheid steeds meer voetnoten. Gelukkig. Ik kon me al bijna niet voorstellen dat de schrijfster van Vele hemels boven de zevende (2013) en Kom hier dat ik u kus (2014) in het echt lichtreclame voor shrinks en de selfmade woman is. Haar personages ontworstelen zichzelf maar zelden. En dat niet alleen: ook de mensen in de door haar gekozen fragmenten hebben het niet getroffen met het leven, en soms doen ze daar niks aan, of beter: kunnen ze daar niks aan doen.
‘Waarom moet ik deze mensen zien? Waarom word ik meegenomen op een excursie naar de rafelranden?’
Zo zijn daar de gedetineerden uit de documentaire Binneninzicht (2014) die zeggen dat ze van buiten misschien stoer lijken, maar dat ze vanbinnen kapot zijn. Zo zijn daar Marcel en Bob uit Ne me quitte pas (2014). Zo is daar Vlerson, een jongetje dat samen met zijn familie is uitgezet naar Kosovo, het land van zijn vader, waar hij zelf niet kan aarden en gepest wordt op het schoolplein. Wat moeten deze mensen met mooie leuzen als ‘strijden tegen de banaliteit van alledag’ en de maakbaarheid van de mens? Zijn dit mensen die niet willen, niet kunnen of de juiste hulp niet hebben?
En als ik het even helemaal naar mezelf toe trek, en ik denk dat dat best mag van Griet: waarom moet ik deze mensen zien? Waarom word ik meegenomen op een excursie naar de rafelranden? Is het een waarschuwing? Probeert ze me te behoeden iemand als haar vader te worden? Een man die al vroeg is gestopt met leven.
‘Doe mij maar onzekerheid, dan is er tenminste nog hoop’, schreef Tsjechov in Oom Vanja (1894). Onzekerheid betekent hier: de waarheid niet (willen) weten, de rafelranden negeren. Dat is een gevaarlijk stemmetje volgens Griet, het zorgt ervoor dat je rond blijft dansen in de hoop dat er iets gaat gebeuren. Maar het gaat niet gebeuren als je nooit onder het tapijt kijkt waarop je staat te hossen.
In een fragment uit de documentaire Walking back to happiness (2010) van Pascal Poissonnier zien we een oude homevideo van de vader van documentairemaker. Hij kruipdanst laveloos in een triest Belgisch feestzaaltje. Daarna zien we beelden van het nu. Vader en moeder eten, een luide stilte tussen hen in. Deze mensen zijn veel te lang in elkaar blijven hangen, gaan ook niet meer weg. Samen is fijner dan alleen, zou je denken. Maar hoe gelukkig hadden deze mensen kunnen zijn als ze zich op tijd van elkaar hadden kunnen redden? De vrouw zag al vroeg: deze man drinkt ietwat veel. De man zag al snel: ze wil mijn geld. Hadden ze eerder stil moeten staan om na te denken? Hadden ze het tapijt onder elkaar uit moeten trekken? Niet straalbezopen, maar met frisse moed en durf.
‘Stel je voor dat alles in je leven per ongeluk gebeurt. Doe mij dan maar die griezelige maakbaarheid’
Na dit fragment wordt er gepraat over het gezin waar Griet uit komt. Bot gezegd: liefdeloos, non-communicatief, totaal gebrek aan empathie, zowel tussen kinderen als ouders. Toch gelooft ze heilig in de liefde, ze noemt het ‘een heen en weer van mensen die elkaar begrijpen en willen begrijpen.’ En: ‘Ik denk dat veel conflicten ontstaan door mensen die eigenlijk alleen maar met zichzelf bezig zijn, per ongeluk, onbewust (…) en de ander doet dat ook. (…) Enig inzicht in je eigen blinde vlekken, vreemde wendingen, rare gewoontes en grote meegesleepte trauma’s wil dan weleens helpen.’
Van dit citaat komen de twee simpelste woorden het hardst bij me binnen, die woorden zijn: per ongeluk. Stel je voor dat alles in je leven ‘per ongeluk’ gebeurt. Dat je nooit bewust links- of rechtsaf kan slaan. Doe mij dan maar die griezelige maakbaarheid.
De zomergastenavond met Griet op de Beeck is onderbuik-tv, op de mooiste manier. Net als bij haar boeken voel ik constant de drang haar mooiste zinnen in een boekje te schrijven, of als lijfspreuk te laten tatoeëren. Haar oproep om jezelf onder de loep te nemen is een oproep om beter te worden voor andere mensen. Voor je geliefden, maar ook voor vreemden; voor jongens als Vlerson en mannen als Marcel. De ander te zien in zijn intensiteit, net als jezelf. Het is een wisselwerking.
Als Griet lichtreclame is voor zelfhulp, voor een intens en zinvol leven, dan staat het neonbord naast een Belgische snelweg. Het liefst voor de afslag naar Reet, dan valt er ook wat te lachen. Griet lacht veel. Ze staat op een plek waar ze nodig is, waar ze mensen dwingt de schoonheid via de omweg van het lelijke te vinden. Als je deze groezelige omweg nooit bewust durft te nemen, stop je nog eens per ongeluk te vroeg met écht leven.