Er passeert zo nu en dan een avond waarop mijn metgezellen en ik onszelf de uitdaging stellen enkel in gezegdes te spreken. Onze conversatie neemt vervolgens vreemde vormen aan, met cryptische dialogen als gevolg:
Persoon A: ‘Och, persoon B, wat een rotstreek van persoon X. Dat is geen klein bier.’ [Dat is een belangrijke zaak, red]
Persoon B: ‘Ik had niet anders verwacht want hé, als het varken zat is, gooit het de bak om.’ [Iemand die zijn doel bereikt heeft, toont vaak weinig dankbaarheid, red]
A: ‘Hij is inderdaad een beetje een vreemde eend in de bijt.’ [Iemand hoort niet thuis in de groep, red]
B: ‘Ach, ik kweek bij dezen weer wat eelt op m’n ziel.’ [Niet gevoelig zijn voor opmerkingen, red]
A: ‘Laten we de zot met ‘m scheren!’ [Iemand beetnemen, red]
B: ‘Dan lijkt het alsof ik me er met kwinkslag van afmaak.’ [Met een grapje de schuld proberen te laten vergeten, red]
A: ‘Enfin, we zetten er een streep onder. Laten we dan nu proosten, want een glas op zijn tijd, houdt de mot uit de maag.’ [Het is goed om af en toe eens een glaasje te drinken, red]
Persoon C [mengt zich vanaf een volgende barkruk in het gesprek, red]: ‘Maar onthoud, wie zijn zorgen probeert te verdrinken, merkt dat ze goed kunnen zwemmen.’ [ Drinken helpt niet bij problemen, red]
Vaak raken we elkaar volledig kwijt tijdens deze krachtmetingen, niet wetende waar persoon A het over heeft, aangezien persoon B wel de klok heeft horen luiden, maar niet weet waar de klepel hangt [hij weet er wel iets over, maar kent de exacte toedracht niet, red].
In een zoektocht nieuwe gezegdes te vergaren, haastte ik mij onlangs naar de bibliotheek. Waar ik, tot mijn stomme verbazing, een goed gevulde kast trof, vol lectuur gewijd aan spreekwoorden en gezegdes. En het was daar, op het mottige tapijt van het plaatselijke filiaal, dat mijn pad de weg van wijlen Prof. dr G.P. Hoefnagels kruiste. Hij was een gelauwerd hoogleraar criminologie en kinderrecht en D66-senator in de Eerste Kamer. In de jaren ’80 schreef hij vanuit ‘zijn bewondering voor de fantasie der taal’ een tweetal boeken over onbekende spreekwoorden en zegswijzen.
Hoefnagels’ vergeelde pagina’s bleken een goudmijn te herbergen. Hij had het over oude hoeren gezeten op de trappen van de preekstoel [Wie zich van het kwade bekeert, moraliseert meer dan wie aan het kwaad niet toekwam, red], je hebt het varken gekocht, je zal het opvreten ook [Je bent eraan begonnen, nu moet je het voltooien, red] of de poëtische, van oorsprong Antilliaanse uitspraak een aap heeft diepe ogen en daarom huilt hij van tevoren [Wie iets voorziet, kan voorzorgsmaatregelen nemen, red].
De auteur heeft ook zo zijn favorieten: ‘Vleugels hebben haar niet geraakt, zo’n mooi spreekwoord wordt niet verzonnen, maar geslepen door het gebruik van de taal van een volk.’
Gezegdes laten sporen achter, van een andere tijd, een ander leven. Ze openen deuren naar vergane glorie en liefdevolle banaliteiten die door de tand des tijd [Uiteindelijk vergaat alles, red] bijna verloren gingen. Hoefnagels’ oeuvre is een tijdmachine en biedt handvaten voor het nageslacht dat met onbegrijpelijkheden en vragen zit als: waarom barst een kruik die te water gaat [Vroeger haalden mensen water uit een put, en dat gebeurde vaak met een kruik. Dat ging vroeg of laat mis: uiteindelijk was het haast onvermijdelijk dat de kruik een keer hard tegen de stenen muur van de put zou slaan en dus zou barsten of breken, red] en waarom is éénoog koning? [De betekenis hiervan is mij nog altijd onbekend, red].