Afkomstig uit een klein gezin en opgegroeid zonder ooms of tantes, kreeg Ferry Wieringa er bij zijn trouwen een grote schoonfamilie bij. Het contact bleef met de jaren beperkt tot verjaardagen, huwelijken, ziekenbezoek en begrafenissen. Tot zijn vrouw besloot haar ooms en tantes te gaan tekenen. Zes weken lang verschijnt elke dinsdag een verhaal.
‘Hoe mijn vader het voor elkaar kreeg weet ik niet, maar we waren niet arm. We hadden een normaal huis en te eten. Speelde hij op een bruiloft en waren er broodjes over, dan vroeg hij of hij die mocht meenemen. Aten wij de volgende dag mooi kadetjes met rosbief. Ik ging ook vissen met pa. Hij kon goed vissen. Als ik niks ving, vond ik het ook prima: lekker bij het water, het uitzicht, de frisse wind.’
Frits en Carla wonen in een groen en rustig dorp, vijftien kilometer buiten de stad waar de rest van de familie woont. De busrit voert langs een rivier waaraan oude boerderijen en fabrieken staan. Hun rijtjeshuis staat in een straat waar twee auto’s geparkeerd staan. Frits doet open.
Carla – verzorgende in een verpleegtehuis – zit op de bank tv te kijken. Frits is met pensioen. Een paar keer zal hij herhalen dat hij ‘alle tijd van de wereld heeft’. In de woonkamer: foto’s van de kinderen en katten, op tafel een vissenkom met goudvissen. Er staat een modelbouwschip en er hangt een schilderij, beide van oom Wim. In de kamer tikken zes antieke klokken. Carla: ‘Willen jullie een bakkie thee? Frits, maak jij even thee? Ik wil wel koffie.’ Frits schuifelt moeizaam naar de keuken. Hij draagt orthopedische schoenen.
Carla: ‘Leuk hoor, dat project van jullie met verhalen over vroeger. Je vergeet anders een hoop.’
Op verjaardagen bij mijn schoonouders zijn ze er altijd, maar ze zitten wat terzijde. Carla laat zich echter wel horen: ‘Hé Fer, wat zien ik? Word jij kaa-hal? MONICA, HEB JE HET GEZIEN? DAT-IE KAAL WORDT.’ Frits – pantoffels aan, in zijn eeltige hand een shagje, zijn krullerige haar strak achterover gekamd – zit er stilletjes naast.
Ik: ‘Ik herinner me dat je altijd pantoffels droeg.’
‘Vanwege mijn voeten. Als kind zijn die gebroken geweest en nooit goed gezet. Was het net gedaan, ging die dokter met zijn vinger ertussen voelen. Dan trok ik ze terug – ik verdroeg het niet als ze aan mijn voeten zaten. Ik heb nu die schoenen, maar echt helpen doen ze niet.’
Ik: ‘Je mist ook een vinger.’
‘Op mijn tiende klom ik achter wat jongens aan een muurtje op. Ik dacht: dat kan ik ook. Maar toen ik erop zat, viel die muur om. Mijn hand hebben ze kunnen redden maar die vinger moest eraf. Op mijn achttiende ben ik ook nog door een dronken automobilist van mijn sokken gereden: elleboog gebroken.’
Carla luistert en eet ondertussen schoolkrijtjes uit de snoepschaal. ‘En je oren…’
‘Ik heb te nauwe gehoorgangen en daardoor raakten als kind mijn oren vaak verstopt.
'Ze dachten dat ik niet kon leren, maar ik was doof.'
Die werden uitgespoten maar dat water bleef achter en zorgde ervoor dat ik chronische oorontsteking had. Mijn gehoorbeentjes zijn toen beschadigd. Op mijn achtste werd ik daaraan geopereerd. Terug in de klas hoorde ik nog weinig. Ik vroeg een jongen: “Wat zegt de juf, wat zegt ze?” Dacht zij dat ik niet oplette en kreeg ik een klap precies op mijn oor. Zij is wel ontslagen maar die operatie kon weer opnieuw.’
Carla: ‘Je had eigenlijk naar een speciale school gemoeten.’
‘Ze dachten dat ik niet kon leren, maar ik was doof. Ik heb de lagere school niet afgemaakt maar kon toch naar de ambachtsschool.’ Daar bleek metaal bewerken Frits goed af te gaan. ‘Ben ik dat gaan doen.’
Op zijn veertiende werkte hij in een fabriek. ‘Daar heb ik bij een ongeluk mijn enkel gebroken. Is ook nooit goed naar gekeken.’
De klokken tikken, de vissen zwemmen hun rondjes.
Carla: ‘Ik heb trek.’ Even later zit ze met twee bruine boterhammen en een glas melk aan tafel. ‘Moet jij niks eten, Frits?’
‘Neuh, dadelijk.’
Als enige van alle broers moest Frits in dienst. ‘Ik werd gek genoeg goedgekeurd. Ik verdiende in de fabriek 900 gulden, maar in dienst slechts 200 per maand. Ik moest me wassen met koud water en kreeg alleen maar suiker op mijn brood.
'Aangenaam, majoor Speknek.'
De hoge piefen kregen wel kaas en worst. Na zoveel maanden wilde ik ook wel eens een plakje kaas. Ik naar de balie: “Is er ergens nog kaas te krijgen?” Was er niet, aldus de kok. Maar toen ik zat, kwam hij aanzetten met een schaal vol. “Hier zeikerd.” Maar ik hoefde maar één plakje…’
‘Ook was er eens een majoor die zei: “Zeg, rooie stier…”’
Carla: ‘Rooie stier? Grappig, die kende ik niet.’
‘Ik werd op school al gepest met mijn haar. Ik liep toen weg. Dat zei mijn vader ook: “Loop jij maar weg.” Maar die dag zei ik: “Aangenaam, majoor Speknek.” Iedereen in een deuk, maar ik kreeg straf. Terwijl hij míj uitschold… Was blij toen ik eruit kon. Kreeg ik ten minste weer kaas op mijn brood.’
Frits keerde terug bij de fabriek maar daar wilden ze hem niet meer. ‘Dat klopte niet. Ze wisten dat ik zou terugkomen. Ik kon er uiteindelijk aan de slag als kraanmachinist. Dat was niet zwaar, lekker op mezelf, de anderen onder je aan het werk en als ze me nodig hadden, riepen ze: “Rooie” en dan kwam ik.’
Hij woonde tot zijn zevenendertigste thuis. ‘Ik was vrijgezel, mijn vader was overleden en mijn moeder leed aan Parkinson en had verzorging nodig. Ik was inmiddels werkloos en heb haar, met mijn zussen, tot aan haar dood verzorgd.’ Daarna moest hij weer gaan werken. ‘De zorg leek de Sociale Dienst wel wat. Vond ik in principe een logische keuze.’ Hij werd in een verzorgingshuis aangenomen als medewerker facilitaire dienst. Hier ontmoette hij Carla.
Achter de vitrage rijdt een witte bestelbus de straat in. Carla kijkt op. ‘Hiernaast zal wel weer wat besteld hebben maar ze zijn er niet, hun auto is weg. Zal ie zo wel hier aanbellen.’ Even later: de deurbel. Terwijl Carla met de bezorger in gesprek is, vertelt Frits dat hun dochter met haar tweede studie in Wageningen bezig is. Met Marcel (27) gaat het nu ook goed maar hij woonde aanvankelijk nog thuis en had geen werk. ‘Hij heeft nu een nette woning en een baan bij PostNL.’
Carla loopt binnen. ‘Was voor de buren.’
‘Aha,’ reageert Frits.
‘Familie Overdijk’ van Monica Overdijk (www.monicaoverdijk.nl) is tot 17 juni te zien in Amsterdam-West in de etalages van ‘Kunsttraject’ in de Dirk Hartoghstraat 41 en 45; Van Heemskerckstraat 42 en 46; Roggeveenstraat 109 en 165. Toegang vrij, dag en nacht te bezoeken.
Ferry Wieringa (1975) schrijft over ogenschijnlijk onbeduidende levens en plekken. In zijn verhalen spelen figuranten de hoofdrol en schuift de achtergrond naar het voorplan.
Monica Overdijk is beeldend kunstenaar. Ze heeft een sterke drang de wereld om zich heen te ordenen en te categoriseren. Door de werkelijkheid om te zetten in kunst krijgt ze er vat op.