‘Our goal is to help people achieve an experience of their own identity, to feel that life is worth living and that they have a place in the world, that they really want to be here,’ spreekt Ann Harris uit in een korte documentaire over de Delrow Camphill Community, een antroposofische leefgemeenschap die zij heeft opgericht voor mensen met beperkingen.
Ik hoorde voor het eerst over deze gemeenschap van mijn therapeute. Ik was net negentien geworden en werkte fulltime bij de Jumbo in Leeuwarden. Ik wist niet echt – of eerder, echt niet – wat ik met mijn leven wilde doen. Ik wist alleen dat ik iets wilde doen wat ik belangrijk vond. Ik wilde dat het me iets kon schelen. Dit vertelde ik haar. Het was ons eerste gesprek, op aanraden van mijn moeder, die ook sessies met haar had.
‘Je zou eens naar Camphill Communities moeten kijken,’ zei ze. ‘Ik kan je de website wel even laten zien. Het is een antroposofische leefgemeenschap waar je als vrijwilliger naartoe kunt gaan, om te werken met verstandelijk beperkten.’
Over haar schouder keek ik mee naar de website. Het zachte krijtoranje van de achtergrond vloeide over in geel, en vervolgens naar groen. ‘Camphill Village Trust’ stond bovenaan de pagina, in hetzelfde lettertype als de woorden ‘Vrije School’ op de website van mijn middelbare school. De letter ‘V’ was exact hetzelfde. De herkenning stelde me gerust.
‘Ik bedoel niet dat je het niet moet doen. Ik bedoel gewoon, doe voorzichtig met jezelf.’
De antroposofie – de onderliggende theorie van Vrije Scholen en dus ook Camphill Communities – was al langer geleden ons huishouden binnengetreden. Mijn moeder noemt het altijd ‘leren met hoofd, hart en handen’. Ik legde het aan mijn vrienden die niet op een Vrije School hadden gezeten altijd uit als een school met alle vakken die zij ook volgden, plus spinnen, weven, hout- en metaalbewerken, en euritmie. Euritmie liet ik soms weg, als ik geen zin had om uit te leggen dat het een soort bewegingsdans is waarin je de letters van het alfabet met je lichaam op een specifieke manier kunt uitbeelden, of in bepaalde choreografieën het verhaal van muziek leert uitbeelden.
Mijn moeder was wat dingen over Delrow gaan lezen, en ook haar stond het wel aan. Ze vond het ook spannend, merkte ik, dat ik een jaar in Engeland zou zitten, maar de insteek van de gemeenschap sprak haar aan. Ik ging mensen helpen in een omgeving waarin ik me bij voorbaat al op mijn gemak voelde. Ik ging iets nuttigs doen. Iets goeds. Iets belangrijks.
Een week voordat ik naar de Delrow-gemeenschap zou vertrekken, zei een vriendin van mijn moeder tegen me dat ‘ze de vrijwilligers daar wel uitbuiten’. Ik vroeg wat ze bedoelde.
‘Ik bedoel niet dat je het niet moet doen,’ antwoordde ze. ‘Ik bedoel gewoon, doe voorzichtig met jezelf.’
Heel vrijeschools
In februari bracht mijn moeder me met de auto weg zodat ik mijn spullen gemakkelijk kon verhuizen. Ze wilde ook zien met wat voor mensen ik een huis ging delen: zes bewoners, een andere vrijwilliger en mijn huismoeder, zoals ze daar genoemd werd. Die term, waar ik toen niet bij stilstond, was waarschijnlijk niet makkelijk voor mijn moeder; alsof ze haar kind letterlijk afstond aan een nieuwe moeder. Of misschien werd het daardoor juist makkelijker om mij daar achter te laten. Later vertelde mijn moeder me dat ze mijn huismoeder wel echt met me had vertrouwd.
Na een korte voorstelronde in mijn nieuwe huis liepen mijn moeder en ik door de gemeenschap. Binnen de muren stonden in totaal zes huizen, elk met huisouders, bewoners en vrijwilligers. We liepen door de herdenkingstuin, langs de pottenbakkerij, de gewone bakkerij, de groentetuin en door de grote Karl König Hall, vernoemd naar de man die de Camphill-beweging voor een groot deel in gang heeft gezet. ‘Het is hier allemaal heel vrijeschools,’ zei mijn moeder. Waarmee ze bedoelde: het is hier veilig.
Na twee weken zat ik in de routine van de gemeenschap. Op de gemiddelde dag stond ik op, maakte ontbijt, diende medicatie toe, ruimde op, stuurde iedereen naar de workshops, begon met het koken van de lunch, serveerde de lunch aan gemiddeld elf mensen, diende meer medicatie toe, ruimde nog wat op, ging naar de tuin om in de workshop te helpen, kwam terug, maakte het avondeten, diende opnieuw medicatie toe, maakte een tweede avondmaal voor een van de bewoners met nog meer medicijnen, ging in de woonkamer of in de aansluitende serre zitten met een boek of met niets, tot iedereen naar bed was. Ik hoefde aan vrijwel niets buiten de gemeenschap te denken.
Zo goed als de moeder
Aan het eind van de zomer werden veel van de vrijwilligers die ik kende vervangen door nieuwkomers – de meeste trajecten liepen van zomer tot zomer. Vanaf dat moment was ik vaker thuis, en vroeg mijn huismoeder vaker of ik dan beneden wilde gaan zitten als zij een wandeling wilde maken, of met wat andere huisouders in de pub wilde gaan zitten. ‘Housesitting’, noemden we dat, in dit geval ter vervanging van ‘babysitten’.
Hoe meer verantwoordelijkheid er op mijn schouders lag, hoe belangrijker ik me voelde.
Ik kreeg een eigen sleutel voor het medicijnkastje en leerde precies wie wat op welk moment nodig had. Wanneer ik iemand wel of niet een extra pil moest geven, of wanneer ik extra moest checken of de medicatie wel daadwerkelijk werd doorgeslikt. Vervolgens hoe ik een van de bewoners het best kon helpen in de douche, en langzaam nam ook de persoonlijke hygiëne van de bewoners een rol in mijn dagelijkse routine in. Ik heb me vrijwel geen moment afgevraagd of ik daar een bepaalde bevoegdheid voor nodig had. Niet voor de medicatie, niet voor de persoonlijke verzorging – alleen in het begin vroeg ik me af of ik wel alleen met ze mocht zijn. Daar kreeg ik na een paar weken echter al toestemming voor, en vervolgens leek alles te mogen.
Hoe langer ik in mijn huis in de gemeenschap bleef, hoe meer er gebruik van me werd gemaakt. En daarmee bedoel ik ook echt gebruik, geen misbruik. Ik had ‘nee’ kunnen zeggen (ook al deed ik dat niet). Hoe meer verantwoordelijkheid er op mijn schouders lag, hoe belangrijker ik me voelde. Hoe vaker mijn huismoeder een dag voor zichzelf nam, hoe beter ik me voelde; ik hielp mensen. Ik verzorgde ze. Ik was zo goed als de moeder van het huis, al had ik die titel niet. Wat betekende dat ik toch een soort hoge rang onder de nieuwe vrijwilligers had weten te bemachtigen. Inmiddels kon ik hun vertellen over hoe je het best met bepaalde bewoners om kon gaan, dat je de een het best kon laten schreeuwen en tegen de ander juist het best kon gaan zingen als ze in paniek raakten. Ik bezat kennis, en daarmee een vorm van macht.
Vergeten te eten
Ik vond niet dat er te veel van me gevraagd werd. Ik was daar gekomen om te werken en wist van tevoren dat ik per week een avond en een dag vrij zou hebben. Oké, eigenlijk had ik geen diploma’s om medicatie te verstrekken of mensen met hun persoonlijke hygiëne te helpen, maar als mijn huismoeder me dat leerde en vervolgens zei dat het prima was, wie was ik dan om daaraan te twijfelen?
Ik ging erin op en besefte nauwelijks dat ik vier vrije dagen achter elkaar had doorgewerkt, of dat ik twee nachten niet had geslapen, of dat ik was vergeten te eten in de chaos van het organiseren van een maaltijd. Ik had niet door dat ik niet goed voor mezelf zorgde, tot er ook in mijn huis een nieuwe vrijwilliger kwam.
‘Nee, zo zie ik er altijd uit,’ zei ik, ‘mijn vader is albino, ik ben gewoon zo wit.’
Nadat ik haar had ingewerkt, kon ik mijn bed niet uitkomen. Tenminste, ik probeerde het op een ochtend. Ik stapte mijn bed uit, kneep even mijn ogen dicht om ze vervolgens weer open te doen, en ik zag de rand van mijn werktafel naar me toekomen. Ik herinner me dat ik voelde hoe mijn hoofd tegen de tafel botste en mijn armen langs mijn lijf bleven hangen en ik langzaam, zonder echt het bewustzijn te verliezen, flauwviel, tot ik met mijn hoofd op de grond neerkwam.
Ik stond weer op en liep naar de keuken. Een van de bewoners en de nieuwe vrijwilliger schrokken blijkbaar van hoe ik eruitzag.
‘Nee, zo zie ik er altijd uit,’ zei ik, ‘mijn vader is albino, ik ben gewoon zo wit.’
Tijdens het ontbijt wist ik met moeite een paar happen cornflakes naar binnen te werken, en vervolgens ben ik naar boven gegaan. Het was mijn eerste vrije dag in een aantal weken. De vijf dagen die erop volgden ben ik in bed blijven liggen.
Er werd gezegd dat mijn lichaam me iets probeerde te vertellen, maar er werd geen uitspraak gedaan over wat dat dan was of zou kunnen zijn.
Het moment waarop ik voor het eerst weer naar beneden kwam, zat mijn huismoeder in haar kantoor. Met de blik van een moeder, zacht en liefdevol, draaide ze zich naar me toe. Ze plukte met duim en wijsvinger aan mijn loszittende pyjamabroek en vroeg hoe het nu met me ging. Op een bezorgde toon zei ze dat ik echt, zodra ik weer kon, iets moest gaan eten, want ik was ongelooflijk afgevallen. (Later, op de weegschaal in de badkamer, zag ik dat het tien kilo was.) Vervolgens draaide ze zich weer om naar haar bureau. Haar toon had me gerustgesteld. Ik voelde me veilig, alsof er op me werd gepast. Ik geloofde.
True Believer?
Mijn beeld van wat een sekte is, was vóór Delrow voornamelijk gekleurd door extreme verhalen en een tv-serie als Dollhouse, waar in de aflevering ‘True Believer’ een corrupte leider iedereen behalve zichzelf de dood in wil jagen. De officiële definitie omschrijft een sekte als een geloofsgemeenschap met opvattingen en gebruiken die zich onderscheiden van overige geloofsgemeenschappen. Sektes zijn vaak gesticht door een charismatische leider met een nieuwe leer of openbaring.
De principes van Camphill-gemeenschappen behoren tot de antroposofische leer van Rudolf Steiner. Zowel hij als zijn werk zijn intrinsiek verbonden met het christendom.
Lidmaatschap is niet afgelopen op het moment dat je de gemeenschap uitloopt. Ik was zelfs vergeten dat ik de gemeenschap uit kón lopen.
Met de kennis van nu snap ik dat Delrow als een sekte beschouwd kan worden, maar het woord is me te groot en te negatief geladen. Dit verhaal is ingewikkelder dan ‘True Believer’-achtige clichés. Lidmaatschap is niet afgelopen op het moment dat je de gemeenschap uitloopt. Ik was zelfs vergeten dat ik de gemeenschap uit kón lopen. Ik ging volledig op in het werk dat ik deed, tot een van de andere vrijwilligers aan me vroeg waarom ik hier nog steeds was, waarom ik niet wegging, iets anders ging doen. We zaten op de vloer van haar slaapkamer, en ineens besefte ik dat ik inderdaad kon gaan, als ik dat wilde. En in datzelfde moment had ik de keuze al gemaakt.
Nog steeds denk ik dat wat ik in Delrow heb gedaan het juiste was – met een paar (flinke) misstappen zoals vergeten te eten en te slapen, maar toch. Ik wilde iets belangrijks doen, mensen helpen, en dat heb ik gedaan met de kennis die ik op dat moment bezat. De verantwoordelijkheid die ik voor mijn huis en mijn bewoners droeg, sloot de meeste dingen die ik voor mezelf wilde doen uit. Maar ik geloofde in wat ik deed, in de omgeving waarin ik dat deed, en in met wie ik dat deed. Eigenlijk nog steeds.
Op praktisch niveau was het makkelijk om weg te gaan; ik zei dat ik op een woensdag langs zou komen om de bewoners te laten weten dat ik niet meer terug zou komen, en dat heb ik gedaan. Op alle andere niveaus ben ik op een bepaalde manier nog steeds bezig met mezelf van de gemeenschap losmaken. Als het sneeuwt denk ik aan die ene bewoner die bang is voor sneeuw. Als mijn broertje drie keer goeiemorgen zegt omdat hij vrolijk is, denk ik aan die bewoner die dat zeven keer doet omdat het ‘moet'. Als ik de muziek van Star Wars hoor denk ik aan de Darth Vader-mok in mijn keukenkastje, die een bewoner aan me gaf als afscheidscadeau. Als ik een zeepproduct van Lush ruik, denk ik aan mijn huismoeder, en hoe ze me namens het management mailde dat het niet gepast zou zijn als ik na mijn vertrek nog op bezoek zou komen.
Merit Vessies (1993) studeert Creative Writing aan ArtEZ. Naast essays schrijft ze poëzie, proza en werkt ze graag met dansers en audio. Op dit moment doet ze onderzoek naar de (on)betrouwbaarheid van herinneringen.
Reinout Dijkstra is illustrator uit Zwolle. Hij maakt tekeningen, schilderingen, foto's en soms ook nog een klein tekstje. Zijn werk is geaard in zijn eigen ervaringen, hij geniet van dingen als lichtval, kleur en is niet vies van een grapje.