Het jaar is bijna voorbij en daarom zet Hard//hoofd de beste stukken van 2018 nog één keer in de schijnwerpers.
Hoe kunnen we in een tijd waarin onze minuten en aandacht tot verhandelbare artikelen zijn verworden, nog echte toewijding vinden? Mathijs Hoogenboom onderzoekt hoe we onze vrije tijd en productiviteit kunnen heroveren.
‘Mag ik even de aandacht?’
Wie was de laatste persoon die jou die vraag stelde? Zat je nog in de schoolbanken, was het een kennis op een bruiloft? Of was het die bezwete acteur tijdens dat moordspel van laatst, met zijn overdreven Poirot-accent?
Het echte antwoord is natuurlijk dat de vraag ons dagelijks ontelbare keren wordt gesteld, zij het niet met woorden, maar met push notifications, vibraties en ringtones. De gemiddelde smartphonegebruiker schijnt hun telefoon zo’n tachtig keer per dag te ontgrendelen omdat er ergens op de wereld iets gebeurt wat om een reactie vraagt, of wat alleen maar even wil worden opgemerkt. De digitale wereld is overal.
Een depressing fun fact: het schijnt dat het zo’n vijfentwintig minuten duurt om je concentratie terug te winnen nadat je een bericht hebt beantwoord. Zie dan nog maar eens efficiënt met je tijd om te gaan.
Want daar draait het uiteindelijk allemaal om: tijd. En tijd is geld. We zeggen het al eeuwen, maar ik durf te stellen dat de betekenis van dat gezegde inmiddels 180 graden is gedraaid. Mediagiganten azen op onze gestolen momenten, waarin we niets aan het doen zijn wat een zichtbaar rendement oplevert in de vorm van ad revenues en clicks. We kunnen inmiddels stellen dat het in het bekende gezegde niet langer draait om efficiëntie – om het sluiten van zo veel mogelijk keiharde business deals in zo min mogelijk tijd –, maar om het zo lang mogelijk vasthouden van aandacht. ‘Traag zakendoen’ zou je het kunnen noemen.
Méér nog dan gebruiksvriendelijk moeten de besturingssystemen van nieuwe smartphones vooral verslavend zijn
Onze tijd én aandacht zijn tot verhandelbare artikelen gemaakt en worden door mediagiganten dagelijks in- en doorverkocht. In de milliseconde die het duurt om een filmpje te laden op YouTube, bieden honderden AI’s tegen elkaar op om jou hun advertentie te laten zien. Als gevolg van die commodificatie van aandacht zijn hele afdelingen Research & Development opgericht met de specifieke taak om ons vaker, langer en grondiger af te leiden.
Want zoals gezegd: tijd is geld, en wie meer geld wil verdienen zal meer van onze tijd moeten delven, meer van onze aandacht moeten zien te bemachtigen. Misschien nog wel méér dan gebruiksvriendelijk, moeten de besturingssystemen van nieuwe smartphones dan ook vooral verslavend zijn. Zo is het geen toeval dat de beweging waarmee je op je telefoon een pagina ververst dezelfde is waarmee je in het casino een gokautomaat bedient. Wie dat weet, begrijpt waarom eens in de zo veel tijd de (let wel: onjuiste) bewering opduikt dat sociale media dezelfde uitwerking op ons brein hebben als, zeg, cocaïne.
Confronterende succesverhalen
Toen ik een jaar of twaalf was, kocht ik van mijn eigen geld een schriftje en legde dat naast de huiscomputer die bij ons op zolder stond. (Eén computer voor het hele huishouden – zouden onze kinderen zich daar ook maar énige voorstelling bij kunnen maken, nu we al sinds 2014 in aantal overtroffen worden door mobiele apparaten?) Ik had mezelf het gebod opgelegd dat ik nog maar één uur computertijd zou krijgen per dag, wat ik in het schriftje zou bijhouden. Aan mijn ouders de vraag het zo nu en dan door te bladeren. Blijkbaar had zelfs mijn jonge puberbrein door dat al die computertijd, hoe leuk ook, geen goede uitwerking op me kon hebben.
Hoelang ik mijn digitale dieet heb volgehouden weet ik niet, wel hoe anders het nu met me gesteld is en hoe braaf mijn beeldschermgebruik destijds in vergelijking was. Ik kan niet meer lunchen zonder vergezeld te worden door een serie op Netflix; ik durf de deur niet uit met een telefoon met minder dan 40 procent accu; op momenten dat de inkt in mijn pen stroperig is, vlucht ik naar een tabblad dat me kan uitleggen hoe ik inspiratie tevoorschijn tover, of naar één dat geen sporen achterlaat in mijn browsergeschiedenis.
Over tijd en tijdverspilling gesproken: het is wellicht ook de hoogste tijd om met zijn allen wat bewuster te gaan nadenken over de term ‘vrije tijd’. Hoogleraar Daniel Mügge schreef vorig jaar nog over de beklemmende uitwerking van het haast eindeloze aanbod aan mogelijkheden waar we tegenwoordig mee worden geconfronteerd; op het internet werd hij voortdurend bestookt met must haves, must reads, must do’s… De onmogelijkheid om álles te doen wat hem zo leuk leek, bezorgde hem een slecht geweten. Ik denk dat het woord ‘FOMO’ allang bij je is opgekomen, en wie geen idee heeft wat dat betekent, ervaart momenteel een soortgelijk gevoel. Mügge droomde van een wereld waarin we erin slagen ons niets aan te trekken van al die prikkels, ze gewoon aan ons voorbij konden laten gaan en konden genieten van heerlijk nietsdoen, van echte vrije tijd. Passief escapisme, zo je wilt.
Mügges betoog schetst in mijn hoofd het beeld van de moderne mens als een chronisch te laat, chronisch buiten adem en chronisch onbevredigd wezen, dat angstig op zoek is naar wat het nu weer dreigt te missen. En ik ben bang dat dat beeld klopt: onze natuurlijke, hedonistische associatie met vrijheid – kunnen doen wat we willen doen – is in de digitale tijd compleet op hol geslagen door een voortdurende stroom van prikkels waar we onszelf op korte termijn mee kunnen afleiden, en notificaties van opkomende bezienswaardigheden die we vooral niet mogen missen.
Die bekende Fear Of Missing Out gaat trouwens nog veel verder en heeft een ronduit verlammende werking. Veel mensen zullen me wel begrijpen als ik zeg dat ik het gevoel heb altijd acht stappen op mezelf achter te lopen als ik weer een paar uur lang door mijn Facebook-tijdlijn heb gescrold, langs classical art memes, langs gifjes van huisdieren die ofwel briljant, ofwel zwakzinnig, maar waarschijnlijk iets van beide zijn, en langs opiniestukken waarvan ik er maar vijf per maand mag lezen. Want tussen al die berichten duikt er zo nu en dan een op waar ik stiekem naar op zoek was, maar waarvan ik niet weet of ik hem écht had willen zien: de successful post. Publicaties, optredens, debuten van leeftijdsgenoten van wie ik tot dat moment dacht dat ik ongeveer gelijk met ze optrok. Direct vraag ik me af waarom ik hier ook alweer uithang, waarom ik de pagina niet gewoon wegklik, maar dan geef ik het bericht een brave like en scroll verder, om mijn eigen luiheid te vergeten, op zoek naar het volgende deprimerende succesverhaal.
Wees je (foutloze) zelf
Toen ik op de middelbare school zat, had ik de puberale gewoonte om me op te sluiten op mijn slaapkamer en me een flink potje kut te zitten voelen. Een leeftijdsdingetje, denk ik, maar het gevolg was meestal wel dat ik mijn gemok uiteindelijk zo beu werd dat ik maar begon te schrijven. Heel productieve jaren waren dat. Tegenwoordig heb ik de gewoonte om me op het toilet op te sluiten met mijn telefoon en hoewel dat een minstens zo pathetisch gegeven is, levert het me bij lange na niet zo veel inspiratie op. Twintig minuten scrollen en drie succesvollere vrienden later kom ik miserabel en literair inert uit mijn secrete zithoekje, en begrijp ik goed waarom Facebook die tijdlijn ‘de Muur’ noemt.
Waarom blijven we naar een plek vluchten die ons berooft van onze innerlijke rust en onze eigenwaarde en die dodelijk is voor onze productiviteit?
Het is een bizarre, omgekeerde wereld: media die bedoeld zijn om ons af te leiden, om ons te vermaken en ons onze dagelijkse beslommeringen te doen vergeten zijn veranderd in de number one source of anxiety onder jonge mensen. Hoe scoor ik ten opzichte van de rest? Hoe kom ik over, kan ik mee met mijn leeftijdsgenoten? Waarom blijven we eigenlijk naar een plek vluchten die ons berooft van onze innerlijke rust en onze eigenwaarde en die dodelijk is voor onze productiviteit? Het antwoord op de laatste vraag is even simpel als onbevredigend: zo zit de mens nu eenmaal in elkaar. We zeggen ons abonnement op de krant ook niet op als het nieuws ons droevig stemt. (Figuurlijk dan, want wie heeft er tegenwoordig nog een abonnement op een krant?) We hebben nu eenmaal weinig oog voor onze eigen prestaties en onze goede karaktertrekken, en des te meer voor onze misstappen en onze tekortkomingen. Die kranten staan er dan wel vol mee, maar wees eerlijk: is het écht zo verwonderlijk dat we steeds meer en op steeds jongere leeftijd tegen burn-outs en concentratieproblemen aan lopen, als we zelfs als we alleen zijn nog worden verleid door een digitale lorelei, die ons eerst urenlang onze verplichtingen doet vergeten en ons daarna een schuldgevoel aanpraat omdat we onze tijd niet hebben besteed aan het worden van een beter mens?
En dan is er nog het beeld dat we online van onszélf schetsen; de zwaarste kogel om de nek van onze eigenwaarde en motivatie. In een kamer waarin iedereen ‘iemand’ is, zit nu eenmaal niemand op niemand te wachten. Dus we doen mee, en presenteren onszelf niet als de persoon die we zijn maar als de persoon die we graag zien schitteren in de ogen van de ander. Mijn generatie is opgegroeid met woorden als ‘profileren’, ‘opvallen’, ‘ontplooiing’ en – je voelt hem al aankomen: ‘netwerken’. Termen die klinken als aansporingen en aanmoedigingen als ze uit de mond van je ouders komen, maar die veel kwaads kunnen aanrichten als ze doelen op zich worden. Vage motto’s als ‘Wees jezelf, er zijn al genoeg anderen’ doen een moedige poging tot het wegnemen van onze aan paranoia grenzende onzekerheid, maar zijn verwarrende mantra’s in een maatschappij die voortdurend bezig is om jou en jouw prestaties af te zetten tegen die van anderen.
Als mijn foutloze alter ego ’s avonds uitlogt kijk ik in de badkamerspiegel in de ogen van een lelijk en feilbaar mens
Op sociale media geldt een soort N-term zoals we ons die herinneren van de eindexamens op school: hoe beter iedereen om je heen presteert, des te strenger elke fout van jou wordt aangerekend. We houden onze kinderen voor hoe belangrijk het is om af en toe eens lekker hard op je bek te gaan, maar zodra zij op bed liggen, vluchten wij massaal weg naar een omgeving waarin geen enkele misstap getolereerd wordt, waarin elk slippertje een slipper is en waarin we enkel vrij zijn om elkáárs mening te verkondigen. Een omgeving die nauwkeurig ontworpen is om ons naar zich toe te lokken en die er daarna alles aan doet om onze aandacht vast te houden, terwijl we ons met de minuut miserabeler voelen worden.
En natuurlijk voel ik me miserabel, als mijn foutloze alter ego ’s avonds uitlogt en ik in de badkamerspiegel in de ogen kijk van een lelijk en feilbaar mens, dat zich niet kan herinneren wanneer het voor het laatst een boek uitlas, een verhaal schreef of voor zichzelf kookte. (Voorspelling: badkamerspiegels met Instagram-filters, die dingen worden een hit, let maar op.) Ik klik het licht uit, val in slaap met het voornemen te gaan werken aan mezelf in de echte wereld en word de volgende ochtend wakker met mijn telefoon in mijn hand en veertien opwindende notificaties die om mijn aandacht schreeuwen.
Schrijfontwijkend gedrag
Een uitvlucht uit het dagelijkse leven, zo bood de jonge virtuele wereld zich aan ons aan. Een plek waar je jezelf kon zijn of liever gezegd: een plek waar je een betere versie van jezelf kon zijn. Een tweede leven, wie wilde dat niet? Tegenwoordig is die beschrijving veel te veel eer voor een parallelle wereld die niets anders doet dan ons beroven van onze motivatie om onze dromen na te jagen, door ons er voortdurend op te wijzen dat anderen op ons voorlopen, en die ons tegelijkertijd troost biedt in de vorm van makkelijk te consumeren dopaminepiekjes.
Ach, ik vertel niets nieuws. We weten allemaal wat de uitwerking van een 24/7 beauty pageant is op onze eigenwaarde en productiviteit. Vlak voor mijn drieëntwintigste verjaardag was ik mijn eigen nietsnuttige levenshouding zo zat dat ik voor mezelf een lijst opstelde met zeven literaire voornemens voor het komende levensjaar. Dat idee had ik een beetje gejat van Ronald Gipharts ‘Decreet’ uit 1990: een handgeschreven lijst van regels waar hij zich tot ten minste 1 januari 1991 aan zou gaan houden en die zijn literaire succes moesten garanderen. Op zijn lijst nam Giphart bijvoorbeeld op dat er geen ‘gedoe’ meer zou zijn met vrouwen tenzij hij echt verliefd was en dat hij niet meer aan zelfbevrediging zou doen (‘Geeft toch alleen maar vlekken’), maar hij schreef ook dat hij zijn tv-tijd drastisch zou inperken en dat hij minder zou gaan telefoneren.
De eindscore: Mathijs nul, schrijfontwijkend gedrag zeven
Ronald Giphart ervoer bijna dertig jaar geleden al dezelfde noodzaak tot het reguleren van zijn ‘virtuele’ vrijetijdsbesteding als wij vandaag, maar híj werd nog niet achtervolgd door zelflerende algoritmes en interfaces die rechtstreeks uit het handboek Verslavende mechanieken komen. De technologie achter de media die ons van oudsher hooguit een paar uur per week moesten vermaken is geëvolueerd; ons brein is dat ondertussen níet. Gipharts televisie was niet ‘smart’ en interactief en ontving een handvol analoge zenders, en de telefoon die hij zo verachtte ging niet mee naar het toilet en zijn slaapkamer. De strijd die Giphart aan het begin van de jaren negentig met zijn tijdrovende ontsnappinkjes voerde is dus nauwelijks vergelijkbaar met die van jonge generaties vandaag de dag.
In 1992 verscheen Gipharts debuutroman Ik ook van jou, misschien wel mede dankzij zijn Spartaanse voornemens. En ik kan intussen ook vertellen hoe het is afgelopen met mijn eigen bescheiden zeven literaire voornemens. Een paar maanden geleden werd ik 24 en was er dus een jaar verstreken waarin ik kleine grootse dingen had willen bereiken. De eindscore: Mathijs nul, schrijfontwijkend gedrag zeven. Maar om eerlijk te zijn maalde ik er niet zo om; het voelde niet als een verlies omdat ik nooit heb geloofd die strijd met mezelf te kunnen winnen.
We weten donders goed dat we de tijd die we liever zouden invullen met de dingen die er voor ons toe doen – onze persoonlijke ontwikkeling, onze intieme contacten, onze kleine heldendaden waar we later aan zullen terugdenken – verdoen met het bevredigen van onze verslaving aan virtuele zelfkastijding. Als we dat tegen willen gaan, als we onze gestolen momenten willen terugeisen, zullen we allereerst moeten erkennen dat de huidige digitale middelen onze vrijheid niet vergroten, maar inperken.
Ouders en scholen die kinderen beeldschermrestricties opleggen of mensen die hun eigen smartphonegebruik in de gaten houden met behulp van apps – het zijn aandoenlijke pogingen, maar ze volstaan niet. Niets doet een mens zo watertanden als een verboden vrucht, en monitorapps dienen (ik spreek uit ervaring) vooral als zoethoudertje en geven ons enkel de illusie dat we onszelf in toom aan het houden zijn.
Die bewustwording – dat onze strijd met ons uitstelgedrag en onze drang naar digitale afleiding niet met kleine maatregelen valt te winnen – zou kunnen dienen als een eerste stap richting het heroveren van onze vrije tijd en productiviteit. Dus misschien dat we elkaar, bij de volgende keer dat we afscheid nemen, eens kunnen aankijken zoals we lang geen ander écht in de ogen hebben gekeken, en kunnen zeggen: ‘Wel thuis, en tot ooit. Ik weet niet wanneer we elkaar weer spreken. Ik ga een tijdje offline.’
Mark de Boorder Mark de Boorder (1991) is Zakelijk leider en redacteur bij Hard//hoofd. Hij schrijft essays en interviewt graag mensen die mooie dingen maken. Hij was hoofdredacteur van het studententijdschrift Sociologisch Mokum aan de UvA, en studeerde hier Sociologie en Wijsbegeerte.
Chloé Pérès-Labourdette (1995) is een Franse illustrator met een voorliefde voor Tomos-scooters, Marmite en 8-hoekig servies. Haar beeldarchief bestaat uit visitekaartjes van Duitse garages en sci-fi-films uit het vorige millennium.