Doortje gaat naar België om met hulp van Frank en zijn Happy Machine geluk te vinden.
Ik zeg: “Oh.”
Frank zegt: “Allez, haha, dat was een grapje.”
Frank is eigenaar van een restaurant, een tearoom, een brocantezaak en van de zogenaamde Happy Machine. De Happy Machine is een installatie die, en nu quote ik Frank weer, “de geest een reis laat maken door de onbekende delen van de verbeelding”. Het proces begint met de massagestoel, gevolgd door speciale muziek- en lichttherapie. “Hierdoor voelt u zich totaal uitgerust, heeft u nieuwe energie en bent u gelukkiger”, wordt mij verzekerd. Ik ben de enige klant in Franks gelukscentrum in Gent, maar twintig jaar geleden stonden ze hier tot de hoek in de rij. De crisis, zegt hij. Naast de massagestoel staat een lavalamp.
Het idee dat de crisis zelfs de gelukskoopkracht doet dalen, is van een treurige aard. Maar, met alle respect voor Frank: ik denk dat er nog iets anders aan de hand is. Geluk lijkt niet meer te zijn wat het ooit is geweest. Het is niet meer iets waar de mens vanuit zijn middenrif blindelings naar streeft; iets dat hij boven al het andere plaatst. Geluk is een veel complexer begrip geworden. Wil een mens nog gelukkig zijn? Wie de media in de gaten houdt, zou al gauw zeggen van niet. Kranten staan bol van interviews waarin mensen hun depressie uit de doeken doen; documentaires en boeken gaan steevast over leed. De schrijver is ongelukkig; de kunstenaar heeft pijn. Het leven opvatten als probleem staat gelijk aan een enkeltje richting intellectuele autoriteit. Geluk wordt weggezet als iets wat gemakkelijk is. Geluk is voor het volk. En dat is jammer, laf, en bovendien onzin, want als er iets moeilijk is aan het leven, en problematisch, dan is het wel geluk.
Frank is weg en ik lig in de massagestoel te luisteren naar synthetische violen die iets spelen dat heel in de verte lijkt op de ‘Moonlight Sonata’. Ik kijk omlaag naar mijn heupen die op een mechanische manier op en neer gaan en bedenk dat er weinig dingen zo eenzaam zijn als een mens in een massagestoel. Of in elk geval weinig dingen zo eenzaam als ikzelf nu, in deze specifieke massagestoel.
Menselijke angsten kunnen grofweg onderverdeeld worden in wezenlijke angsten en luxe-angsten. Binnen de eerste categorie valt – ik noem maar wat – onder meer angst voor de dood, binnen de tweede categorie vallen bijvoorbeeld bindingsangst en bang zijn voor je eigen verjaardag. Ik houd mij sinds 1992 op in de wereld van luxe-angsten en geloof mij mensen, er is daar heel wat om wakker van te liggen. De grootste en meest alomvattende boeman is vermoedelijk wel de angst voor geluk. Er zijn verschillende redenen tot angst voor geluk, maar de voornaamste daarvan is denk ik dat je, zodra geluk zijn intrede doet, ineens iets te verliezen hebt. Binnen alles wat is, ligt de ontkenning daarvan besloten. Wie gelukkig wordt van ‘iets’, weet dat dat ‘iets’ op een gegeven moment in een ‘niets’ zal veranderen. Wie kiest voor geluk gaat hoe dan ook verliezen.
Hoogtevrees. Wie opklimt in de richting van geluk, gaat een keer vallen. Het enige wat je kan doen, als je daar zin in hebt, is die hoogtevrees proberen te overwinnen. Søren Kierkegaard noemde dat ‘de stap in de vrijheid’. Die stap houdt in dat je, wanneer de oneindige mogelijkheid van de vrijheid zich aan je openbaart, je niet laat leiden door de angst voor de mogelijkheid, maar deze zogezegd omarmt. Als een kans zich voordoet, of een bepaalde ontwikkeling, zijn er oneindig veel scenario’s die afschrikken. Kunst is om deze te bezien en het er ondanks dat schrikbeeld toch op te wagen en de stap in de vrijheid te zetten. Zo kan een mens, in theorie, gelukkig worden.
Kierkegaard zag de problematiek in van de keuze voor geluk, en deed een stapje opzij. Hij wist: wie gelukkig is, gaat er aan.
Wat Kierkegaard zelf betreft: hij was ontzettend ongelukkig, vooral in de liefde. Op zijn vijfentwintigste ontmoette hij de vrouw van zijn leven, Regine, met wie hij zich twee jaar later verloofde. De twee zagen elkaar vervolgens bijna nooit, maar hij schreef haar wel elke woensdag een brief (wij spreken 1840). Dit ging een jaar zo door, tot hij – schijnbaar zonder aanleiding – de verloving verbrak. Over de reden hiervoor is veel gespeculeerd, maar wie Kierkegaard leest, kan niet anders concluderen dan dat hij bang was. Bang om de sprong in het diepe te maken, bang om de liefde te verpesten en boven alles bang om Regine ongelukkig te maken. De rest van zijn leven leefde hij in berouw om de breuk. Kierkegaard had hoogtevrees; zijn leven was omsloten door angst. Iemand die bang is, kan geluk niet zien zonder de onafwendbare keerzijde ervan en hoort in elke liefdesverklaring de echo van haar ontkenning. Kierkegaard zag de problematiek in van de keuze voor geluk, en deed een stapje opzij. Hij wist: wie gelukkig is, gaat er aan. Hoe dan ook leefde hij aardig kort. Op zijn tweeënveertigste verlamde hij plotseling totaal, zakte op straat in elkaar, en stierf in het ziekenhuis.
Staat de stap in de vrijheid dan gelijk aan de weg naar het geluk? Is het zo, dat het openstellen voor de mogelijkheid ontegenzeggelijk geluk met zich meebrengt? Het is Gustave Flaubert die, toepasselijk genoeg in zijn boek Geluk is onmogelijk, deze theorie aan het rammelen brengt door te zeggen dat hij niet houdt van het leven en niet bang is voor de dood. “De veronderstelling van het absolute niets boezemt me zelfs geen enkele angst in. Ik ben bereid om in alle rust het grote zwarte gat in te springen.” Op het moment dat hij dit schrijft, is Flaubert zelf alles behalve gelukkig. Zijn boek Madame Bovary heeft hem net een rechtszaak opgeleverd die hij ternauwernood heeft gewonnen, waarna hij een lange periode erg verdrietig is en heel moe. “Ik breng mijn tijd door met slapen en mijn neus snuiten.”
Frank en ik zijn inmiddels aangekomen bij het tweede deel van mijn reis door de onbekende gebieden van mijn verbeelding
Terug naar de Happy Machine, waar Frank en ik inmiddels aan zijn gekomen bij het tweede deel van mijn reis door de onbekende gebieden van mijn verbeelding. Frank zet mij neer op een comfortabele stoel, ik krijg zoals beloofd een deken en een kussen, op mijn oren wordt een koptelefoon gezet en op mijn neus een lichtbril. Door de koptelefoon klinken natuurgeluiden en een mannenstem die mij bij de hand neemt op onze tocht door de geestelijke ruimte. Ondertussen knippert de lichtbril fel in mijn gesloten ogen. De stem en ik lopen door bossen, langs watervallen, over paden en op een gegeven moment vliegen we zelfs door de lucht. Het voornaamste wat ik me afvraag, terwijl deze stem me door de natuur dirigeert, is of Frank nog in de kamer aanwezig is.
“Mijn God.”
“Wat? Komt het er aan?”
“Man. Het is helemaal rood. Moet je kijken.”
Op de radar naderde een dieprood wolkje met een genadeloze vaart ons terras. Het was al voorbij Utrecht. We betaalden, pakten onze spullen en keken om ons heen.
“Moeten we de anderen niet waarschuwen?”, vroeg mijn vriendin, onzeker kijkend naar al die vrolijke mensen op het terras die nog van niets wisten.
“Ja, ja, misschien”, zei ik, terwijl we allebei wisten dat we dat toch niet gingen doen. We zijn keihard naar huis gefietst.
Een half jaar later zitten we weer op de fiets, in dezelfde buurt. Het regent onverbiddelijk en het is koud. Zij heeft een regenjas, ik niet, zoals onze rolverdeling altijd wordt ingevuld door voorbereiding (zij) en nodeloos lijden (ik).
“Wat een kutweer”, roept ze.
“Dit is geen kutweer”, roep ik terug. “Dit is een illustratie bij de hel die het leven is.”
Aangekomen bij de bioscoop veeg ik natte plukken haar uit mijn gezicht. “Die regen, ik wijs omhoog, “een illustratie, dat is het.” Ik duw tegen de deur waarop staat dat je er aan moet trekken. “Godverdomme”, ik spring op en neer. Een scooteralarm gaat af.
We kijken American Hustle, waarin ergens op het einde een gesprek plaatsvindt tussen Jennifer Lawrence en een maffioos. De maffioos zegt, in een poging Lawrence tot ontrouw te overtuigen: “Sometimes you have to let something die, in order to let something else grow.”
Waarop Jennifer zegt: “I don’t like changes. That sort of thing is very hard for me. Sometimes I feel like I’d rather die than change something.”
Je laat iets doodgaan om iets anders te laten groeien.
Volgens Heidegger zijn we als mens pas compleet als we gestorven zijn. De enige manier om onszelf tijdens het leven enigszins compleet te maken is door ‘stervend te leven’. Binnen het stervend leven richt je je op de dood, in die zin dat je façetten van jezelf laat ‘sterven’. Je sluit oude dingen af en richt je op nieuwe. Je richt je op het einde, op de dood, en maakt daarmee plaats voor allerlei ontwikkelingen binnen je wezen. Je laat iets doodgaan om iets anders te laten groeien.
Lang heb ik me nogal vastgepind op die gedachte van Heidegger. De gedachte dat het leven één groot afwerpen is van verschillende huiden geeft rust. Want, in alle eerlijkheid, het enige dat je als mens echt zeker weet is dat je doodgaat. Het niet-vasthouden aan alles wat daarvoor je weg passeert is een comfortabele manier van leven. This too shall pass: anderhalf jaar geleden schreef ik het op mijn spiegel. Een geheugensteuntje, voor als ik me weer eens had ingebeeld dat alles wat er om mij heen gebeurde ook maar enigszins betekenis had. Terwijl ik nu door mijn huis dans, in blijde verwachting van iemand op wie ik erg dol ben, staart die tekst mij ineens aan. Waar het ooit een hart onder de riem was, is het nu een venijnige glimlach. This tóó shall pass.
Ik ben te rationeel om echt depressief te zijn, maar misschien ook te cynisch om open te staan voor allesomvattend geluk.
Inmiddels zou ik mijzelf graag willen omschrijven als een romantische pessimist. Na vier jaar de nihilistische bibliotheek te hebben doorgespit weet ik dat alles vergankelijk is, geen woord betekenis heeft, feiten niet bestaan en dat we als mensen eigenlijk geen enkel fundament voor onszelf kunnen veronderstellen. Ondertussen baal ik daar ontzettend van, ik kan er eindeloos over klagen, ik kan er zelfs om huilen. Ik ben te rationeel om echt depressief te zijn, maar misschien ook te cynisch om open te staan voor allesomvattend geluk. Als de wekker om zeven uur gaat op de dag dat ik naar Gent af zal reizen voor de Happy Machine, weet ik al dat de hele trip zinloos zal zijn en ik niet gelukkiger zal zijn op de terugweg dan op de heenweg. Ik vraag me af wat ik wil bewijzen.
De laatste tijd dringt zich aan mij steeds een fragment op uit het werk van de jonge Herman Brusselmans.
"Ik ben verworden, zo denkt Bruce, tot een kameleon met altijd dezelfde kleur, behalve paars.
Het paars moet van elders komen.
Eens zal al het paars van de wereld opgebruikt zijn.
En wat dan?"
Eens zal al het paars in de wereld opgebruikt zijn. Dat wordt verschrikkelijk. Ik zie erg op tegen die dag. Er zijn mensen die zo tegen die dag op zien dat ze besluiten zich te wapenen, en zich nooit open te stellen aan het paars. Dat is slim, en handig, maar weinig avontuurlijk en ook een beetje laf. Voor mijzelf geldt: zolang het kan ben ik paars, en als het paars op is, zal dat heel naar zijn, maar dat zien we dan wel weer. Better to have lost the purple, then to never have been purple at all.
-
Doortje Smithuijsen (1992) studeert filosofie en probeert haar oneindige verveling zo goed mogelijk om te vormen tot iets productiefs. Op goede dagen is ze een existentialistisch denker, op slechte een filosofische parvenu. Verder houdt ze van haring, holtkamptaart en videospelletjes.