Er is niks in huis. Geen chips, geen koekjes, geen drop, geen nootjes, geen chocolade en geen ijs. Er is zelfs geen hagelslag. Alleen Mickey is er. Hij staat bovenop de kast, naast een fles Lagavulin. Zijn kop is gevuld met Smarties. Als je aan een hendeltje draait, komt er via een glijbaantje in zijn romp een Smartie naar beneden rollen. ‘‘Kijk niet zo blij, met je domme kleutersnoep’’ snauw ik naar hem. ‘‘Je weet toch dat ik op dieet zit.’’
Annika was er al bijna aan gewend dat er nooit meer iets lekkers in huis was. Buitenshuis werd ze toch wel genoeg verwend, door opa’s en oma’s en haar vele suikerooms en -tantes. En ze was bovendien zelf mede debet aan de rigoureuze veranderingen in ons voorraadkastje.
‘‘Papa, heb jij een baby in je buik?’’ had ze op een dag gevraagd, wijzend naar een harige vetrol die onder mijn bezwete T-shirt uit was gekropen.
‘‘Nee,’’ lachte ik beschaamd, ‘‘dat is allemaal eten.’’
Mijn dochter keek mij geschrokken aan.
‘‘Eten voor de baby?’’ vroeg ze met voorzichtige hoop.
Haar moeder had het gesprek aangehoord en siste naar mij: ‘‘Je hebt het mooi voor elkaar, meneertje vreetschuur, nog minstens tien jaar te gaan tot haar puberteit en ze walgt nu al van je.’’
‘‘Ja, maar....’’ probeerde ik.
‘‘En nee, nu niet het ‘b-excuus’. Een Bourgondiër heeft smaak. Jij stopt alles in je mond waar een frituur- of suikerlaagje omheen zit.’’
Het was waar, ik heb altijd te kampen gehad met een nogal kinderlijke smaak en een onverzadigbare trek.
Een kleine twee weken ging het goed. Ik at enkel nog appels en rijstwafels als tussendoortje en was al bijna anderhalve kilo afgevallen. En toen kwam Mickey in ons leven. Terwijl ik mijn fiets aan het losmaken was, begon Annika vanuit haar zitje druk te zwaaien. ‘‘Snoepjes,’’ riep ze. Ik keek omhoog en zag het Disney-karakter op ons neerkijken vanachter het raam van de bovenburen. ‘‘Dat is niet Snoopy, dat is Mickey,’’ onderwees ik. ‘‘Niet Snoopy, snoep-jes!’’ zei mijn dochter geërgerd. De grijze hoofden van de buurman en buurvrouw verrezen als volleerde poppenspelers vanachter de vensterbank omhoog. Veelbetekenend wezen ze naar de plastic figuur tussen hen in en zwaaiden vervolgens langs hun wangen, als om een culinair hoogstandje te prijzen. Na het minutenlang uitwisselen van armgebaren, stapten wij op de fiets en lieten de voorstelling achter ons. Toen we thuiskwamen, stond het ding op de gang voor onze deur. ‘‘Wat is dat nu weer?’’ vroeg mijn vrouw. ‘‘Snoepjes!’’ riep Annika. ‘‘Van de buren,’’ voegde ik daar snel aan toe. Ik ruimde de boodschappen in op een manier alsof ik nergens wat mee te maken had.
Dat is nu twee dagen geleden. De rest van het gezin is naar het strand. Ik zit alleen thuis om aan een essay te werken over de Finse filosoof Timo Fröjdman. ‘‘Zoals Fröjdman in zijn hoofdwerk Onder alles aantoont,’’ typ ik geconcentreerd, ‘‘begint en eindigt vrijheid altijd bij het gebod. In de latere periode van zijn denken, zoals we dat op meerdere plekken in de nagelaten werken tegenkomen, komt hij tot een nieuwe definitie. Aangezien het gebod zelf ook een vrijheid veronderstelt, moet er achter de vrijheid een andere vrijheid (of eigenlijk ‘vrij-Zijn’) zitten. Dit is wat we onder ‘ongeopende contra-existentie’ kunnen verstaan.’’ Ik vraag me af hoeveel Smarties er in dat ding zitten. Twintig? Dertig? Annika mocht er gisteren twee en de dag ervoor ook. Dan hou je toch best een aardig schaaltje over. Het is opmerkelijk hoe rustig ik over dit soort dingen na kan denken. Alsof het allemaal puur theorie is en ik er eigenlijk boven sta. Dat moet wel een goed teken zijn. Ik schenk mezelf een kopje koffie in. Hoe fijn zou zo’n chocoladelaagje daar wel niet bij smaken. Het zou het karakter van de koffie boven zichzelf uit laten stijgen. Feitelijk is één zo’n pastille al voldoende om die smaaksensatie te bewerkstelligen. Het is toch eigenlijk in strijd met alle wetten van de logica om jezelf zoiets te ontzeggen. Je moet het juist zien als een teken van kracht, dat een mens met slechts een piepklein snoepje tevreden kan zijn. Langzaam knik ik met mijn hoofd, omdat de implicatie van deze redenering nu pas ten volle tot mij doordringt. Ik sta op, loop naar de kast, pak Mickey aan een van zijn oren en zet hem voor mij op tafel. ‘‘Dit is mijn keuze,’’ zeg ik, terwijl ik in de ovalen ogen staar. ‘‘Jij hebt hier niets mee te maken. Je bent een muis en ook nog eens een fictieve.’’ Behoedzaam als een geheim agent die een tijdbom ontmantelt, draai ik aan de hendel.
Illustratie: Merlijn van Bijsterveld
Er blijken meer Smarties in Mickey te zitten dan ik had gedacht. Als ik hem schud, hoor ik er enkele tegen de binnenkant van zijn schedel botsen. Inmiddels voel ik mij best voldaan en de koffie is al lang op, maar het zou onzin zijn om er nu nog een paar over te laten. Dat zal het drama dat zo onvermijdelijk gaat ontstaan echt niet minder maken. Ik draai weer en een roze komt naar beneden. Die had ik lang niet meer gezien. De afgelopen minuut waren ze allemaal groen of paars en de minuut ervoor voornamelijk geel. Ik ga op mijn hurken zitten, met mijn mond wijd opengesperd onder de uitgang, want ik heb ontdekt dat als ik een Smartie laat liggen, en ik met een zekere vaart een andere Smartie naar beneden laat komen, die andere de ene naar mijn tong kan lanceren. Ik draai, maar er gebeurt niets. Ik draai nog een keer. Met een schuin oog kijk ik naar binnen en zie dat een Smartie boven het trapje de weg blokkeert. Ik schud een paar keer, maar het ding blijft vast zitten. ‘‘Ach, wat doet het er ook allemaal toe,’’ zeg ik en ik zet Mickey terug op de kast. Ik probeer te lezen wat ik heb geschreven over Fröjdman, maar een misselijk gevoel maakt het moeilijk om mij te concentreren. Dan sta ik weer op, pak Mickey en beuk hem met een sierlijke zwaai tegen de muur. Zijn hoofd vliegt de kamer door en de laatste paar Smarties stuiteren met een dof getik op de grond.
‘‘We hoorden zo’n kabaal en vroegen ons af of alles wel in orde is,’’ zeggen de buren bezorgd. Ik sta in de deuropening en probeer het zicht op de ravage te ontnemen. ‘‘Niets aan de hand hoor, gewoon wat boeken van de plank.’’ Dan gaat de voordeur open. ‘‘Papa! Buren!’’ roept Annika blij. ‘‘Wat heb jij nou op je gezicht?’’ vraagt mijn wederhelft op vieze toon en ze veegt met haar hand over mijn wang. ‘‘Papa, ben jij geschminkt?’’ vraagt Annika. Op de hand van mijn echtgenote zie ik een haast lichtgevend kleurstofvlek. ‘‘Hoe is het met Mickey?’’ vraagt de buurvrouw aan Annika, in een poging het onderwerp van mijn smerige gelaat naar iets gezelligers om te buigen. ‘‘Ik ga even kijken!’’ roept mijn dochter enthousiast, alsof ze zich hem nu opeens herinnert, en stormt langs mij heen. Een stilte van verbazing vult de ruimte. ‘‘Oh nee!’’ horen we haar dan gillen. De buren en mijn vrouw kijken elkaar verschrikt aan, ik staar naar de grond. ‘‘Mickey is doodgemaakt!’’