Toen ik werd aangerand in de metro was mijn eerste reactie: lachen. De overvolle wagon reed ergens tussen de Berlijnse haltes Weinmeisterstraße en Alexanderplatz, buiten regende het, om me heen rook het naar broeierige jassen. Het was zo druk dat ik me maar net aan een paal kon vasthouden. De passagiers ademden klammig voor zich uit, iedereen zweeg. We reden bijna het station binnen en toen voelde ik het: iemand greep tussen mijn benen. En kneep. Ik draaide me om, keek in een heleboel ogen, zei zacht iets als ‘hee’, maar niemand reageerde. Ik had geen idee tot wie ik me moest richten. De metro minderde vaart, langzaam schoven we naar het perron. De omroepstem zei dat de deuren in Fahrtrichtung links zouden openen, en vlak voordat we helemaal stilstonden en ik uitstapte, lachte ik naar de mensen.
‘O mijn god,’ zei ik op het perron tegen vriendin P. met wie ik samen reisde en die aan de andere kant van de wagon had gestaan. ‘Iemand graaide net heel ruw tussen mijn benen.’ Ik lachte nog steeds. P. keek mij verbaasd aan.
‘Wat de fak?’
Ik herhaalde wat er was gebeurd.
‘En daar moet jij om lachen?’
‘Nee, ja, nee, het was zo gek,’ zei ik. ‘Ik heb geen idee wie het deed, het was zo vol, en iedereen bleef maar stoïcijns en natgeregend voor zich uitstaren.’
De vriendin bleef even stil.
‘Jezus wat kut Iduna,’ zei ze.
Toen merkte ik pas hoe vrolijk ik deed. En dat het helemaal niet vrolijk was.
‘Ja, kut wel, eigenlijk,’ zei ik.
Dit is inmiddels zes jaar geleden en ik heb er nauwelijks meer bij stilgestaan. Ik voelde me niet vies, ik was niet boos, ik vergat het gewoon. Dit gebeurt vaak, heb ik nog eens gedacht, logisch dat het mij ook een keer overkomt. Pas toen de #MeToo-beweging opkwam moest ik er vaker aan denken. Vooral het lachen herinnerde ik me dan. Ik sprak erover met vriendin P. ‘Soms als er heftige dingen gebeuren, reageren mensen lacherig,’ zei ze, ‘dat is normaal.’
‘Ik denk niet dat ik lachte omdat ik in shock was,’ zei ik. Ik twijfelde even. ‘Het klinkt misschien gek, maar volgens mij lachte ik om degene die het deed gerust te stellen. Omdat ik er op de een of andere manier vanuit ging dat het niet expres was gebeurd, dat het een ongelukje was.’
De vriendin leek het niet te begrijpen.
‘Ergens wist ik natuurlijk dat het geen ongelukje was,’ zei ik. ‘Maar ik wilde denk ik heel graag dat het wel zo was.’
Inmiddels denk ik vaak aan dat lachen. Niet het gegrepen worden, maar mijn neiging het te sussen heeft de meeste indruk gemaakt.
Als ik op het verjaardagsfeest van een Duitse vriend met zijn opa praat, moet ik er ook aan denken. We hebben het over generaties en hoe die van elkaar verschillen. De opa zegt dat hij op een revolutie zit te wachten. ‘Het is precies honderd jaar geleden,’ zegt hij, ‘de matrozenopstanden.’
Ik kan het niet laten. ‘Ah,’ zeg ik, ‘u bedoelt de muiterij in Wilhelmshaven en Kiel, waar ook arbeiders zich bij aansloten en die uiteindelijk leidde tot de novemberrevolutie, de wapenstilstand en de val van de laatste keizer.’
De man kijkt me verbaasd aan.
‘Ik heb een master Duitse geschiedenis gedaan,’ zeg ik nuffig. ‘Dus ik weet waar u het over heeft.’ Ik vertel hem dat ik een vak volgde dat over de opstand ging.
‘Mijn vader deed mee,’ zegt de man, dankbaar voor mijn interesse. ‘Die werkte daar op de werf. Heeft ook gevangengezeten. Maar ze hielden hun poot stijf hè, die jongens, allemaal. Geweld, censuur, die nutteloze zeeslagen, al die doden. Er moest iets veranderen.’
‘Wat bijzonder,’ zeg ik, ‘dat uw vader –’
‘Hij heeft er nooit over verteld,’ zegt de man, ‘dat deed niemand. Ze vochten gewoon.’ Hij is even stil. ‘Ik ben heel benieuwd wanneer jullie generatie begint te vechten.’ Hij fronst naar mij, en dan naar de pratende, etende en drinkende mensen om ons heen.
Ik wil vertellen over onze revoluties. Over hoe opstand niet altijd hoeft te beginnen met een geheven vuist. Dat weten wanneer je mag ophouden met lachen soms hetzelfde betekent. Maar ik weet niet hoe ik het moet zeggen. Ik kijk naar zijn lieve, oude gezicht. En dan voel ik toch weer die neiging in mijn mondhoeken.

Iduna Paalman (1991) is Hard//hoofdcolumnist. Haar poëzie en korte verhalen verschenen o.a. in De Gids, Revisor, Het Liegend Konijn en NRC Handelsblad. Ook schrijft ze voor het toneel en werkt ze als docent. In 2016 won ze de Grote Lowlands Schrijfwedstrijd. Bij uitgeverij Querido werkt ze aan haar poëziedebuut. // iduna@hardhoofd.com

Daphne Prochowski is een illustrator uit Groningen. Haar werk is te omschrijven als kleurrijk en verhalend.