De wereld staat in brand en dat mag niet onbeschreven blijven. Merel Eimers en Simon van der Weele zien een verband tussen uitbuiting en authentieke koffietentjes.
Op fietstocht door de Amsterdamse Baarsjes, nog niet zo lang geleden een van de armere wijken van onze hoofdstad, ontdekte Simon de nieuwe koffietent annex flexwerkvrijplaats ‘Koala Republic’. Achter het pseudo-sobere decor (denk: onbewerkt hout, hangende planten, ‘Scandinavisch’) bleek een heuse republiek met een eigen ‘onafhankelijkheidsverklaring’ schuil te gaan. De ‘missie’ van deze zaak: goede koffie en gezond eten. Een speels getekende Koala staarde Simon aan met een assertieve blik van schattigheid en onschuld - een blik die alle subversieve potentie van deze zelfverklaarde vrijstaat weghoonde. Een gevoel van benauwdheid bekroop hem. Ontsnappen was onmogelijk.
Dat de wildgroei aan plekken zoals ‘Koala Republic’ duidt op een toenemende gentrificatie en homogenisering van onze hoofdstad weten we inmiddels wel. Het publiek is jong, blank, gezond en bemiddeld (of diep in de studieschulden). Hoe meer van dit soort tenten in een straat, hoe minder ruimte voor alles dat afwijkt van deze norm. Maar wat ons opvalt aan de hippe koffiezaak is niet zozeer haar esthetiek of clientèle, als wel wat een groot deel van deze clientèle er precies met hun spiegelgladde Macbooks komt doen: werken. De formica tafeltjes van menig tentje worden regelmatig urenlang bezet gehouden door druk typende twintigers en dertigers, die onverhoopt van hun café een werkplek maken. Zonder vast contract en zonder vaste werkplek vinden zij in deze tenten een surrogaatkantoor. Zo zien wij de hippe koffiezaak als symptoom van een bredere trend: de gestaag stijgende behoefte aan flexwerkplekken, door een gebrek aan vaste contracten en bijbehorende vaste inkomens, en de uitholling van sociale zekerheid voor degene met ‘creatieve’ (en minder creatieve) beroepen.
Dit mes snijdt vaak aan twee kanten: de hippe koffietent faciliteert deze trend namelijk niet alleen door de creatieveling een werkplek te verschaffen, maar past de flexwerkmentaliteit vaak ook toe op het eigen personeelsbeleid. Dat ondervond Merel toen ze ging werken in de keuken van een generiek yuppententje in de Amsterdamse Pijp.* De eigenaren, beiden werkzaam op de Zuidas, hadden de naam van dit ‘authentieke’ restaurantje letterlijk van een lijst van een consultancybureau geplukt. De enige momenten dat zij ‘op de vloer’ stonden waren om de kassa te legen of een vers kokoswatertje te halen (‘héérlijk na de bikram’). Een nul-urencontract, minimumloon, geen vakantiegeld, volledige vereiste beschikbaarheid in de avonden en het weekend, en geen maaltijd bij ‘korte diensten’ stonden nogal haaks op hun beoogde imago van ‘duurzaam’ en ‘vooruitstrevend’.
De toename aan hippe koffietenten maskeert dus in wezen dat de arbeidsomstandigheden van jonge mensen in toenemende mate precair worden. Het zijn de kantoren voor de ZZP’ers zonder vast contract, zonder werkplek en zonder een solidair netwerk van collega’s. Ze laten zich bedienen door onderbetaald en ondergewaardeerd personeel. De esthetiek van de zaak neutraliseert dit fenomeen: de rustieke bakstenen muren, de melkillustraties in de koffie, de quasi-spirituele, levensbevestigende slogans die het menu sieren, alles dient te wijzen op luxe en authenticiteit. In het doodstille koffiekantoor is het echter ieder voor zich: eigen tafeltje, eigen koffie, eigen scherm. Zo blijkt de hippe koffietent geen progressieve vrijstaat voor creatievelingen, maar een welriekend ballingsoord voor flexarbeiders.
* Wegens het tekenen van een geheimhoudingsclausule kan Merel de naam van dit restaurant helaas niet vrijgeven.