Ik ben vegetariër geworden toen ik besloot het boek Dieren Eten van Jonathan Safran Foer niet te lezen. Ik stond in de boekhandel en daar lag het, voor twee euro. Dat bedrag wilde ik er niet aan uitgeven en het risico dat ik van dat geld twee kleffe antibioticahamburgers van de McDonalds ging kopen, was sterk aanwezig. In gedachten ging ik al op zoek naar dat ene stukje augurk dat er altijd op zit.
De inhoud van het boek was me allang bekend. In mijn studententijd was ik een jaar lang hoofdredacteur van het studentenmagazine. Binnen de redactie, zeven man sterk, zaten op dat moment drie vegetariërs en na dat jaar vielen er nog twee voor het opgeven van vlees. Zij hadden het boek allemaal gelezen. ‘Dieren eten’ was een onderwerp dat gevoelig lag, zeker na een nacht doorwerken aan een nieuwe editie. Daarom probeerden we vaak met een grimas de angel uit de situatie te trekken als iemand een vleesgrapje op tafel gooide, met wisselend succes.
Ik hanteerde toen nog de standaard excuses van de vleeseter: ‘ik houd te veel van vlees’ en ‘ik eet ook wel eens vegetarisch, twee weken geleden nog’. Ik vond daarnaast dat ik een unique selling point had als carnivoor: ik lust geen kaas. ‘Wat kan een vegetariër zonder kaas?’ riep ik, kauwend op een stuk bacon. ‘Dan moet ik zeker veganist worden en dat is me echt te gortig hoor.’
Nu sta ik aan het andere eind van het spectrum, want juist de manier waarop ik mijn kop in het zand wilde steken, daar in die boekwinkel, maakte dat ik het genoeg vond. Prima als ik vlees wil eten, maar alleen als ik me bewust ben van waar het vandaan komt. En stiekem wist ik dat al, daarom durfde ik Dieren eten niet open te slaan. Voor mij was er maar een conclusie mogelijk; ik stopte direct met het consumeren van dode dieren en dwong mezelf alsnog het boek te lezen.
Hierdoor heb ik regelmatig een nieuwe situatie om te de-escaleren. Het is absoluut niet mijn bedoeling een militante vegetariër te worden, die iedereen ervan probeert te overtuigen de bieflapjes op te geven. Alleen, als iemand mij vraagt waarom ik ben gestopt, lijk ik niets te kunnen zeggen dat niet belerend klinkt.
Mensen reageren bijzonder heftig. Ik heb alles al gehoord, van ‘de koeien van mijn oom krijgen helemaal geen antibiotica, dus je bewering klopt niet’, tot: ‘ik haat het dat de vegalobby ervoor zorgt dat jij denkt geen vlees nodig te hebben’. Ik heb allerlei suggesties gekregen voor mijn eetgedrag, zo bedacht iemand dat spek geen probleem was, want: ‘dat is toch van varken en niet van koe?’, en kan ik de keren dat ik hoorde ‘maar je kunt toch gewoon mínder vlees eten’ inmiddels niet meer tellen.
De oplossing die ik voor dit communicatieprobleem heb gevonden is simpel: eten. Steeds als het gesprek de kant van vlees eten op lijkt te gaan, prop ik iets in mijn mond en complimenteer ik degene die het eten heeft verzorgd uitvoerig. Ook dit zorgt soms voor verwarring, omdat ik eens iemand complimenteerde met de Croky chips die hij op tafel zette. Het voordeel van chips boven vlees is dat ik daarmee de lachers op mijn hand had, in plaats van de haters op mijn eetgedrag.
En is er even geen eten in de buurt? Dan houd ik een ingewikkeld verhaal over de invloed van mijn eetgewoontes op mijn algehele gesteldheid, dat ik verschillende dingen probeer, dit er één van is en ik gewoon kijk waar ik me lekker bij voel, snap je? De laatste keer dat ik dat zei, was hetgeen dat volgde op de stilte: ‘zal ik voor iemand een paar toastjes smeren?’