Wat gebeurt er als je geïnterviewd wordt door twee van je leerlingen, maar je geconfronteerd blijkt te worden met gênante wetenswaardigheden over jezelf? Voor je het weet biecht je je eigenlijke motieven en ideeën op, zonder dat je dat van plan was. In het kader van de biechtweek: Iduna Paalmans zelfinterview over blozen, schrijven en geld verdienen.
Ieder kind is een kunstenaar, schreef Pablo Picasso. De moeilijkheid is er één te blijven als je groot bent. Wij zijn het daar helemaal mee eens. Als wij om ons heen kijken, zien wij eigenlijk alleen maar kunstenaars, en een heleboel volwassenen die jaloers op ons zijn. Wij vinden dit een heel interessant fenomeen en zeiden dan ook volmondig ja tegen deze interviewopdracht.
Wij zijn twee leerlingen (13 en 14 jaar) van Iduna Paalman. Onze namen zijn bij de redactie bekend. Wij bekijken Iduna nu al een tijdje vanaf onze plek in de klas, en vragen ons een paar dingen over haar af. Als kernvraag hebben wij waarom ze in hemelsnaam is gaan lesgeven op een middelbare school, terwijl ze in feite zo graag schrijver wil worden. Maar we weten dat we die vraag goed moeten opbouwen; we willen haar niet afschrikken. Wij spreken haar op een zaterdagochtend bij haar thuis. De winterzon schijnt door de ruiten, de duivenkak op haar balkon straalt in het waterige licht. Ze biedt ons koffie aan.
Dat drinken wij nog niet.
God ja dat is waar ook. Een wijntje dan? Grapje.
Iduna lacht schril. Wij kijken elkaar aan.
Waar bent u vandaag mee bezig?
Ik ben een column aan het schrijven en een les aan het voorbereiden. En ik werk al een tijdje aan een gedicht, maar ik ben nog helemaal niet tevreden met de laatste twee strofes.
Al die dingen tegelijkertijd?
Nou ja, een beetje om en om. Zaterdag is altijd een erg slordige dag, dan kan ik in een kwartier zowel bezig zijn met het schrijven van een alinea van een kort verhaal, als met het nakijken van een toets, als met het stofzuigen van de keuken.
Hm, wij dachten dat u meer gestructureerd was. Komen wij wel eens voor in uw columns of verhalen?
Bijna nooit. Ik probeer die werelden een beetje gescheiden te houden, hoewel dat soms niet helemaal lukt. Ach kom, nu niet sip kijken. Er gaat echt genoeg van mijn energie en levensgeluk naar jullie.
Hoe bedoelt u dat?
Dat jullie veel vragen van mij, ik vind lesgeven nog steeds best heel spannend. Ik lig me heel vaak af te vragen of ik het wel goed heb aangepakt, met jullie, in die lessen van mij.
U vindt het moeilijk om boos te worden.
Kijk daar ga je al.
Als u boos wordt, wordt u soms ineens helemaal rood. U verandert zeg maar binnen zes seconden in een soort overrijpe tomaat. Bent u zich hiervan bewust?
Iduna wordt rood. Ik heb nooit echt goed boos kunnen worden. Ik heb het eigenlijk nooit geleerd, ik kropte alles op. Als ik als kind eens boos was verstopte ik me op mijn kamer en schreef ik heel nare brieven aan de mensen die mij verdrietig of kwaad hadden gemaakt. Dan werkte ik uren aan een enorm epistel voor mijn vader, heel secuur gecomponeerd en beargumenteerd schreef ik waarom hij fout zat en een lul was. Dan dacht ik: hier zal je ‘m krijgen, en dan was ik van plan die brief onder de deur van zijn werkkamer door te schuiven. Maar dat deed ik nooit.
Waarom niet?
Dat durfde ik niet. Ik vond het idee dat er mensen boos op mij waren, en ik op hen, heel beangstigend. Nu heb ik dat veel minder, maar nog wel een beetje. En dat kleine beetje hoopt zich op in die tomatigheid van mijn gezicht.
Wilt u het gedicht waar u aan werkt aan ons voorlezen? Misschien kunnen wij u helpen.
Dat durf ik ook niet.
Hoezo? Wij zijn het maar hoor.
Oké dan. Iduna leest de eerste twee strofes voor van het gedicht waar ze aan werkt. Wij kijken elkaar zo nu en dan aan. Als ze klaar is valt er een stilte. Best wel een beetje awkward.
Wij begrijpen het niet helemaal.
Dat is niet erg. Dat hoeft ook niet, jullie hoeven me niet te helpen.
U wilt liever schrijven dan ons lesgeven.
Wat? Natuurlijk niet! Jeetje, dat klinkt wel heel rigide. Ik vind jullie superleuk. Hoe weten jullie dit trouwens?
Dat voelen wij aan u.
Niet.
Wel.
Brutale kutkinderen.
Wát zegt u?!
Dat zei ik niet. Dat zei ik niet, please jongens ga hiermee niet naar de afdelingsleider, ik wil nog een tijdje jullie docent blijven.
Oké, u wilt nog een tijdje onze docent blijven. Maar u wilt ook liever schrijven dan ons lesgeven. Wij snappen het niet meer.
Ik denk dat ik jullie nodig heb. Ik heb jullie een paar dagen in de week nodig om te kunnen voelen hoe graag ik wil schrijven. Snappen jullie dat?
Dat snappen wij niet helemaal. Wat is dan onze meerwaarde? (Wij hopen nu dat ze iets zegt als ‘Ik heb jullie nodig omdat ik jullie zo waanzinnig inspirerend en lief vind.’ Maar dat zeggen wij natuurlijk niet hardop. Onze behoefte aan liefde en bevestiging uiten wij niet vaak zo letterlijk.)
Stilte.
Als u nu gaat zeggen: ‘Het geld dat ik met jullie verdien,’ dan gaan wij er persoonlijk voor zorgen dat de komende weken in de klas voor u geen pretje zullen zijn.
Korte stilte.
Het geld dat ik met jullie verdien.
Wij maken een geluid dat een combinatie is tussen grommen en gillen, en schuiven Iduna’s koffie van de tafel. Dan begint Iduna te huilen, wat ook echt heel awkward is. Daarna wordt het interview voor onbepaalde tijd gestaakt.
Wij hebben veel geleerd van deze opdracht en snappen nu nog beter wat Pablo Picasso bedoelt. Wij hopen dat we een hoog cijfer krijgen.
Dit stuk verscheen in 'De beste vragen zijn woordenloos' van Stichting ABCYourself. In deze bundel werden 'zelfinterviews' opgenomen van alle schrijvers die voor het schrijfproject ABCYourself schreven. De bundel is verkrijgbaar via bovenstaande link.
Iduna Paalman (1991) is Hard//hoofdcolumnist. Haar poëzie en korte verhalen verschenen o.a. in De Gids, Revisor, Het Liegend Konijn en NRC Handelsblad. Ook schrijft ze voor het toneel en werkt ze als docent. In 2016 won ze de Grote Lowlands Schrijfwedstrijd. Bij uitgeverij Querido werkt ze aan haar poëziedebuut. // iduna@hardhoofd.com
Bram Dirven