-Serie: De recensent. Aflevering 1: De recensie-
Iedere revolutie heeft een allerkleinst beginpunt, een dominosteen die alle andere in zijn val meesleurt, het moment waarop de kansen keren.
Bijna.
Het zijn woorden die ik de hele ochtend herhaal, fluisterend als mijn vrouw langsloopt, haast roepend als ze in een andere kamer is. Het geluid van de stofzuiger raast in de gang, op mijn beeldscherm staan enkele steekwoorden, het wekelijks begin van mijn stuk.
Mensen kennen me als de recensent. Ik heb ook een naam, maar die is minder van belang. Als ik ’s maandags mijn artikel bij de redactie aflever, als ik me vrijdagavond door een menigte schouwburggangers heen worstel: mensen zien de recensent. De redacteuren bedanken me voor mijn artikel, ik voel dat ze me nakijken als ik naar buiten stap. Ik krijg gratis drankjes bij de Stopera, acteurs en actrices houden even de adem in als ze me op de eerste rij zien zitten.
Zo gaat het nu al meer dan vijfentwintig jaar. Sinds het begin van de jaren tachtig werk ik voor hetzelfde weekblad. De datum dat ik daar voor het eerst binnenliep weet ik niet meer, zelfs het jaar is me ontschoten. Ik heb de neiging om jaartallen zo snel mogelijk te vergeten, terwijl ik de details nooit meer weet kwijt te raken. Zo herinner ik me nog welke schoenen ik die eerste dag droeg en kan ik me ieder moment het weeë parfum van de baliejuffrouw voor de geest halen. Mijn vrouw vindt me vergeetachtig, ik zou mezelf eerder selectief noemen.
Het blad waarvoor ik schrijf is een keurig links blad, in een redelijke oplage, met liefde gemaakt, de meeste Amsterdamse intellectuelen lezen het graag, of doen ten minste braaf alsof.
Mijn stukje typ ik altijd op zaterdag. In mijn kamerjas, krant en koffie ernaast, precies zoals ik nu zit. Om tien uur opstaan, om half elf beginnen. Ik schrijf over cultuur. Er zijn weinig woorden waar ik zo’n walging voor heb gekregen als voor ‘cultuur’. Vroeger Schubert, Tsjechov, tegenwoordig ook jazzfusion, streetdance, je verzint het zo gek nog niet of ze noemen het cultuur. Maar na twintig jaar ziet iedere dans er voor mij hetzelfde uit, klinkt alles als dezelfde lome muzak. The Maestro says it's Mozart but it sounds like bubble gum.
Illustratie: beeldredactie
Ik wil mijn vrouw vragen of zij weet van wie dit citaat afkomstig is, maar ze lijkt niet geïnteresseerd. Bezeten poetst ze nu het tafelblad. Hoewel er geen vlek meer te zien is, blijft ze maar schuren, zoals sommige vogels op de grond blijven pikken zelfs al is er geen eten meer te vinden.
De recensent leeft in een stilstaande wereld, alleen bewegend tussen redactie, computer, koffiezetapparaat en Schouwburg. In deze omheiningen ben ik iemand die, als hij een slechte dag heeft, in naam van de hoge kunst een reputatie helemaal kan afbreken. Wat ik van tijd tot tijd dan ook behoor te doen, daar krijg ik immers voor betaald. Mijn salaris is overigens vrij karig, maar het is genoeg om te doen alsof ik ook mijn steentje bijdraag aan het huishouden, dat vrijwel volledig steunt op de respectabele erfenis van een ver familielid van mijn vrouw.
Soms merk ik aan mijn stukken dat ik in de loop der jaren softer ben geworden, dat ik uit een soort ouwelijke zachtmoedigheid niemand meer durf aan te pakken. Maar een goede recensent is een gevreesde recensent. De laatste weken sabel ik weer trouw alles neer wat er in mijn blikveld komt. De wispelturigheid die in de gewone wereld als een sociaal manco wordt gezien, is nu mijn grootste wapen. Iedere week moet ik verrassen, maar ditmaal zal zelfs de redactie niet weten wat haar overkomt. Het is mijn beurt, na bijna dertig jaar is mijn tijd aangebroken. Ik weiger nog langer gebonden te zijn aan mijn vijfhonderd ellendige woordjes in het minst gelezen katern van dat rotblaadje.
Met een schuin oog overzie ik mijn cd-kast, waarin Bach en Bartók gemoedelijk naast elkaar staan. Ik vertik het nog langer te luisteren naar dode componisten. Ik wens niet langer te schrijven over wat men eigenlijk hartgrondig onverschillig laat.
Geroutineerd sla ik mijn krant open. Koffiespetters veranderen politici in bruine vlekken. Ik spit de hele krant door, tot ik bij de overlijdensberichten aankom, tegenwoordig liefkozend ‘familieberichten’ genoemd.
Toen ze nog leefde, las mijn moeder deze iedere dag. Soms kwam het voor dat de naam van een willekeurige overledene overeenkwam met of ten minste erg leek op die van een vriendin. Hierop zette ze de schaar in het papier, net zolang tot ze precies om de zwarte lijntjes heen had geknipt. Ze schreef een briefje met ‘Even schrikken hè?’ of ‘Gelukkig hebben we onze leeftijd mee!’, deed alles in een enveloppe die ze fluitend op de post deed. Ze had een specifiek gevoel voor humor, concludeerde men op haar begrafenis.
Ik lees: ‘Tom van der Meer, onze lieve man en vader is van ons weggerukt.’ Zo heet onze hoofdredacteur ook, maar de Tom van der Meer van dit bericht is aanzienlijk ouder, en schijnt een zeeman geweest te zijn. Nu is zijn bestaan teruggebracht tot een enkele rouwadvertentie. Tijd en plaats van begrafenis staan er netjes bij vermeld.
Uit het niets komt het, het lichte gevoel dat ik ineens weet wat ik moet doen, dat ik zorgvuldig kan overzien wat er moet gebeuren, een generaal die uitkijkt over zijn manschappen. Zo moeten revolutionairen zich gevoeld hebben toen ze hun coup beraamden, zo moeten wetenschappers schichtig om zich heen hebben gekeken, bang dat er iemand anders in de kamer gelijktijdig op hetzelfde idee kwam. Mijn vrouw zal het niet zijn. Ze vraagt of ik even mijn benen omhoog wil doen opdat ze bij de vloer kan. De buren komen straks op visite. Bij haar ben ik voor weinig zo veilig als voor een opmerkzame blik. Zachtjes en vrijwel onhoorbaar scheur ik de annonce uit en zoek ik naar een enveloppe.
Vandaag zal alles anders worden. Ik recenseer vanaf heden alleen nog maar zaken die er toe doen. Ik ben mijn eigen baas. Schubert kan me gestolen worden, vanaf dit moment ben ik levensrecensent. Ik sla mijn notitieblokje open, noteer datum en tijdstip en een paar symbolen die alleen ik kan ontcijferen. Dit zal mijn logboek zijn, mijn kroniek van een revolutie zo stil dat hij weinigen zal opvallen. Maar al is het maar voor één lezer, al is er maar iemand die haar zal opmerken, dan ben ik al geslaagd. Mijn echtgenote stommelt rond, merkt niet dat ik in kamerjas de straat op ga. Op de hoek van de Reestraat wacht een oranje brievenbus waar ik de enveloppe met gepaste voorzichtigheid inschuif. Niemand heeft me gezien. Niemand heeft gezien dat het in gang is gezet.
De recensent
Daan Heerma van Voss