Wie aan bourgondisch België denkt, denkt waarschijnlijk niet aan de Waalse industriestad Charleroi: de Volkskrant, the Guardian en the Telegraph riepen Charleroi al eens uit tot lelijkste en meest deprimerende stad van Europa. Een hard gelag voor de ruim 200.000 Charleroizianen die de stad rijk is, maar de stad ontvluchten doen, of liever gezegd, kunnen ze niet. Een portret.
Op 12 maart trek ik met een aantal jonge Vlaamse onderzoekers naar de Waalse stad Charleroi – regelmatig bekroond tot lelijkste stad van Europa en anti-bestemming bij uitstek. Bepakt met twijfelachtige patafysische onderzoekstechnieken en volksantropologie, zijn we van plan door het postapocalyptische land rond Charleroi te trekken op zoek naar de ware aard van haar bewoners: de Charleroiziaan.
Charleroi is zonder twijfel een van de meest deprimerende steden die er bestaat. Met een enorm gebied rond de stad waar praktisch lege trams over verhoogde sporen door een desolaat industrieel landschap rijden - dat bovendien voornamelijk archeologen zal interesseren - en een centrum waar de middenstand van zeer bedenkelijk allooi is, lijkt Charleroi een voorbode voor de plek waar de verliezers van de globalisering in Europa terecht zullen komen.
In de trein richting Charleroi besluiten we uit te stappen in Marchienne-au-pont, een uiterst droevige voorstad. In Marchienne-au-pont lopen we via een parkeerplaats door een kavel vol wildbegroeiing die de plaatselijke bewoners gebruiken als illegale afvalstortplaats. Buurtbewoners waarschuwen ons in Waals dialect voor ratten. Aangekomen op straatniveau ziet het er niet veel beter uit. Huizen die niet zijn dichtgespijkerd, zijn vervallen en de meeste huizen staan te koop. De belangrijkste economische activiteit lijkt dan ook – naast een aantal Turkse groentekramen – te bestaan uit vastgoedkantoren.
Charleroi lijkt ergens te willen schreeuwen: "Kijk naar mij! Hou van mij! Vroeger was ik toch mooi, waarom houden jullie niet meer van me?" Een bewoner lijkt ervan overtuigd dat Charleroi zich binnen tien jaar zal ontwikkelen tot een dynamische en competitieve metropool die Wallonië weer op de kaart zal zetten in België, en België in Europa. We horen de droom fronsend aan. Is dit een waanbeeld waar de mensen zich aan optrekken of zal Charleroi daadwerkelijk ooit nog de strijd aan kunnen?
We spreken een jonge vlotte Turkse man op straat (de bewoners van Marchienne-au-pont lijken uitsluitend uit allochtonen en verarmde ouderen te bestaan) en hij vertelt ons dat een corrupte burgemeester het dorp tijdens zijn bestuur zo goed als leeg heeft geplunderd. Iedereen heeft het dorp verlaten, behalve zij die daar de middelen niet voor hebben.
Een uitgebreid metronetwerk – in België noemen ze een ondergrondse tramlijn al snel een metro – verbindt het centrum van de stad ook met Marchienne-au-pont. Berucht is een metrolijn inclusief vijf haltes die nooit in gebruik is genomen. De haltes worden gebruikt voor kraakfeestjes, onderdak en bezocht door amateur-antropologen zoals wij.
Met een tram die wel rijdt – we vinden noch een loket, noch een kaartjesautomaat, dus we rijden zwart - verlaten we Marchienne-au-pont richting de stad zelf. De verhoogde tramlijn voert ons door een magnifiek verlaten industrieel gebied. Bij de halte Providence (Frans voor 'voorzienigheid') stappen we uit. Waarschijnlijk was deze art-deco halte ooit, toen de kolencentrale die eraan grenst nog in gebruik was, een belangrijk transportknooppunt. Nu niet meer.
Via de provinciale weg lopen we richting de stad. We beklimmen een verlaten spoorwegovergang om te plassen. De spoorweg biedt een achteringang naar de voor de rest hermetisch gesloten verlaten steenkoolcentrale. Op de grond vinden we verschillende industriële restproducten, zoals bouten en moeren. Op het terrein zijn regelmatig deuren beveiligd met prikkeldraad en bordjes die waarschuwen voor levensgevaar.
De kolen- en staalindustrie waren oorspronkelijk de belangrijkste economisch sectoren van Charleroi. De kolenindustrie is volledig verdwenen en van de staalindustrie blijft nog weinig over. Wallonië was de eerste regio op het Europese vasteland waar de Industriële Revolutie in de negentiende eeuw doorbrak. Nu is Charleroi nog slechts een schim van een schim ("L’ombre de ton ombre", zoals Jacques Brel zingt) van die glorieperiode, bezaaid met kadavers uit de industriële periode en geïnfecteerd met vicieuze cirkels van werkloosheid en sociale problemen.
Een van de meer exotische van deze kadavers zijn de zogenaamde terrils. Deze heuvels rond de stad geven de indruk dat Charleroi in oorspronkelijk zeer pittoresk landschap ligt. Niets is echter minder waar. De terrils zijn kunstmatige heuvels die bestaan uit de afvalproducten van de steenkoolindustrie.
In de stad zelf vindt er blijkbaar een voetbalwedstrijd plaats tussen het thuisspelende Charleroi, dat in de competitie – met nog één speelweek te gaan - het laagst geplaatst staat, en het Luikse Standard, de landskampioen vorig seizoen. De Charleroizianen trekken vol trots naar het voetbalstadion. Eindelijk kunnen ze laten zien dat hun stad wel degelijk kan meetellen, dat de wereld rekening zal moeten houden met Charleroi. Over tien jaar de grootste metropool van België, nu al kampioen!
Maar het mag niet bestaan. Misschien ergens anders, maar niet hier. Niet in Charleroi. Na twee doelpunten van de Luikse aartsvijanden hebben de supporters van Charleroi genoeg gezien. Ze werpen brandende fakkels naar de keeper en storten een massa tennisballen op het veld. Nadat ze de hekken van de tribunes hebben gesloopt, moet de mobiele eenheid eraan te pas komen om de gemoederen te bedaren.
Terwijl op de achtergrond de politiesirenes loeien en de supporters kabaal maken, bevinden wij ons in de Sint-Christoffelkerk op het centrale plein van de stad – niet meer dan een nogal trieste rotonde met een kerk en een kroeg – om de zondagse mis bij te wonen. De barokke achttiende-eeuwse kerk herbergt een twintigste-eeuwse gouden nis van de surrealistische kunstenaar Jean Ransy, waarin een spaceage-achtige gouden Jezus aan het kruis de parochianen moderne vrees probeert in te boezemen.
De rust in de kerk en de verwijzing naar cultureel betere, hoogstaandere tijden staat in schril contrast met de herrie rond de voetbalrellen. Buiten heerst de strijd om het bestaansrecht, hierbinnen de gelatenheid om het besef dat de welvaart van een verleden tijd is.
De enige mogelijke toekomst ligt misschien in de immigratie. Of is de massa werkloze Roemenen die we aantreffen juist een teken van de inwendige afbraak van de stad? We besluiten onze dag dan maar in het Marokkaanse café 'de Bar Oscar': ingericht als een goedkope nachtclub, met overal groepjes Marokkanen die aan waterpijpen zitten te lurken. Van de vijftien soorten waterpijptabak die worden aangeboden, blijkt enkel appel beschikbaar te zijn. Ook het aanbod van alcoholische drank is beperkter dan de kaart doet vermoeden. Op de televisie wel sport, maar niets over de voetbalwedstrijd. Je ziet: dit is niet hún strijd.
We bestellen nog een pizza, waarmee we uiteindelijk door het red light district van Charleroi moeten rennen. Daar worden we belaagd door de plaatselijke jeugd. Ze ontdekken dat we Vlaams spreken en proberen ons de weg af te snijden en de pizza uit de handen te trekken. Onder het beschimpende “Sale flamands, restez chez vous!”, duiken we uiteindelijk met wat over blijft van onze Charleroiziaanse pizza in de trein richting Brussel. De strijd tegen het Luikse Standard om de officieuze titel van Wallonië is al hard, maar het horen van de Nederlandse taal klinkt natuurlijk helemaal als een grove belediging. We hopen dat de krakkemikkige Belgische stoptrein Brussel vanavond nog zal halen.