“Hoe is het ermee?” vroeg de mondhygiëniste. “Wel”, zei ik, “het bekende verhaal. Pas wanneer ik een herinnering in de bus krijg dat ik over een week een afspraak hier heb staan, begin ik met flossen en stoken, maar dan is het natuurlijk te laat. Elke keer neem ik mij weer voor om het hele jaar door mijn gebit goed te verzorgen, maar het wil maar niet in mijn systeem. En ja, ik rook ook nog steeds, en ik drink veel zwarte koffie, dus het zal wel weer geen vrolijk aangezicht worden daarbinnen. Verder geen specifieke klachten.” De mondhygiëniste keek mij glazig aan. Aan de andere kant van het gordijn klonken geluiden van gezaag en gegorgel. “En hoe is het met je kind?” vroeg ze, alsof we een scène overdeden. Een groot schuldgevoel overviel me. De mondhygiëniste kende mij al mijn hele leven en toch zag ik haar nog steeds alleen maar als mondhygiëniste.
Dat er iemand op aarde rondloopt die mijn gebit - met al zijn geheimen, zwaktes en eventuele sluiproutes - beter kent dan ik het ooit zal kunnen kennen, heb ik altijd een troostrijke gedachte gevonden. Ik doe elke keer wel alsof ik meekijk in het ronde spiegeltje dat boven mij wordt gehouden, maar de tanden en kiezen zijn wezens uit een slechte horrorfilm die niets met mijn werkelijkheid van doen hebben. Ik wil dat alle ware kennis bij de mondhygiëniste blijft. “Ik ben trots op je tandvlees,” fluisterde ze eens in mijn oor. Ik wist niet of ik haar moest bedanken, maar de polijstborstel maakte gelukkig elke reactie onmogelijk.
Illustratie: Tejo Verstappen
De mondhygiëniste behandelt mijn gehele familie en die heeft al generaties lang in parodontologische kringen een slechte naam, dus dit compliment kon mijn tandvlees in zijn broekzak steken.
Ik weet niets van mijn mondhygiëniste. Ik weet niet of ze getrouwd is, kinderen heeft, van westerns houdt, of ze graag draadjesvlees eet. Misschien wil ik haar niet kennen, ben ik angstig om haar menselijk te maken. Want als haar realiteit en de mijne samenvallen word ik de drager van de monsters in het spiegeltje. Natuurlijk bestaan ze in zekere zin wel voor mij, want ik poets ze tweemaal per dag en soms word ik erop geattendeerd dat er spinazie op ze zit, maar daar moet onze relatie bij blijven. Mijn gebit is van mijn mondhygiëniste, voor haar alleen wil ik het met de grootste eerbied onderhouden.
Door te vragen hoe het met mijn kind ging, doorbrak de mondhygiëniste het stilzwijgende verbond van persoonlijke afstand die ik met haar dacht te hebben. Ik wilde echter niet kinderachtig zijn. “Ze heeft twee tandjes”, antwoordde ik daarom op vertrouwelijke toon. Aan de andere kant van het gordijn werd een boor gestart.