Goede literatuur vergt tijd. Het is een cliché, maar ook een waarheid als een koe. Vroeger las ik veel romans, maar naarmate ik het drukker kreeg met studeren, werken en andere zaken werden dat er allengs minder. Toen ik in Italo Svevo’s meesterwerk “Bekentenissen van Zeno” begon was dat dan ook goeddeels uit beleefdheid tegenover de goede vriend die mij het boek cadeau gaf en van harte aanbeval. Ik heb er een jaar over gedaan, maar ik heb het uitgelezen. En het was het meer dan waard.
“Bekentenissen van Zeno” wordt wel de eerste psychoanalytische roman genoemd: het is de schriftelijke zelfanalyse die hoofdpersoon Zeno Cosini, Triëster zakenman, op aanraden van zijn psychiater uitvoert. Maar het steekt tegelijkertijd de draak met Freud’s destijds gloednieuwe methode; aan het eind van de roman zegt Zeno plompverloren: “de psychoanalyse kan me verder gestolen worden.” In de voorafgaande 400 pagina’s heeft de lezer woord na woord, zin na zin, alinea na alinea kennisgemaakt met de neuroses van de hoofdpersoon: pogingen te stoppen met roken, mislukte verleidingspogingen, een huwelijk met de zus van de vrouw die hij op het oog had, een affaire, de haat-liefde verhouding met zijn zakenpartner. Svevo’s Zeno is hierin scherp en geestig, maar ook amoreel, zelfingenomen en bij vlagen stomvervelend.
Svevo geeft de lezer in goede modernistische traditie nauwelijks enige adempauze: de hoofdstukken worden, naarmate de roman vordert, steeds langer, tot enkele honderden bladzijdes; witregels zijn er niet. Doorzetten is dus verreist. Maar dit zorgt er ook voor dat je meegevoerd wordt in de aanhoudende monoloog van Zeno, die afwisselend fascineert, irriteert, verveeld of ergert. Zonder dat er echt opzienbarende dingen gebeuren of er zich een geraffineerd plot ontvouwt wordt Zeno een soort vertrouwde vriend van wie je steeds meer weet, maar die je tegelijkertijd ook een buitengewoon onbehagelijk gevoel kan geven.
Ik heb het boek meermalen weggelegd en, gesloten op mijn bedkastje, soms maanden laten liggen. Maanden waarin ik korte verhalen las of een dun romannetje. Maar steeds keerde ik toch terug naar de neuroses van de onuitstaanbare, aimabele Zeno en zijn eindeloze monoloog. Tot ik in een zomervakantie eindelijk de eindspurt kon maken en ontdekte dat in de “Bekentenissen van Zeno” het venijn in de staart zit. De laatste pagina’s zijn als een mokerslag die bewijst dat het boek de afgelopen 85 jaar geen dag is verouderd. De laatste zin is een uitsmijter die je doet beseffen wat al dat geploeter door die 468 pagina’s waard was. En als je eenmaal zover bent, ben je zo verslaafd aan het oeverloze geleuter van Zeno dat je meer wilt. Lees het. Je zult het zien.