Het was zo’n middag als God hem ooit bedoeld moet hebben, toen Hij nog maar net aan het scheppen was. Een beetje zoals Lou Reed bezong in Perfect day, maar dan anders.
Het begon ermee dat mijn afspraak afbelde. Zo’n kans moet je pakken. Het gooit je hele planning door de war, maar ik heb geleerd me daar niet meer over op te winden. Je kunt bezig blijven.
Ik keek naar buiten en zag dat de zon scheen - niet zo opgefokt als tijdens het hoogseizoen, maar kalm en uitnodigend, zoals het een voorjaarszonnetje betaamt. Ik rolde een badlaken onder mijn arm, pakte mijn OV-kaart en toog naar het strand.
De tram was nieuw en schoon. Er zaten maar weinig mensen in. Het was dinsdag, de meesten waren aan het werk. Tegenover mij zat, stil en sereen, een jonge moeder met blauwzwart haar en royaal bewimperde ogen. In haar oranjeroze, met lovertjes bezaaide sari en gouden sandaaltjes, leek zij rechtstreeks weggelopen uit een Bollywoodfilm. Naast haar zat haar kind, een fluweelbruine peuter die met zijn mollige armpjes een speelgoedbeer omklemde. De beer zat er net zo bij als het jongetje zelf: muisstil, beentjes naar voren, glanzende bruine ogen. De moeder, de zoon en de beer vertelden mij dat het leven goed was.
Via een houten trap daalde ik af naar het vrijwel verlaten strand. Onderaan de trap was een strook van betonnen platen aangelegd die richting zee voerde. Even leek het of een hedendaagse kunstenaar aan het eind van de strook een hyperrealistisch beeld had opgesteld. Nieuwsgierig kwam ik dichterbij en zag dat het een echte, stokoude vrouw was die in haar rolstoel tevreden naar de golven zat te kijken. Aan haar voeten, opgekruld in het zand, lag haar hoogbejaarde man te slapen. Met zijn blote, melkwitte lijf en ouderwetse zwembroek zag hij er aandoenlijk uit. Misschien vond zij dat ook. In het voorbijgaan knikte ik de vrouw vriendelijk toe. Zij groette terug met een lachje, want zo’n middag was het inmiddels geworden: iedereen leek op zijn eigen manier gelukkig en iedereen had het beste met elkaar voor.
Ik trok mijn schoenen uit en genoot van het warme zand onder mijn voeten. Onderaan het duin spreidde ik mijn handdoek uit, plofte neer en sloot mijn ogen. De branding ruiste zoals hij dat al eeuwen deed, maar voor mij klonk het nieuw. Zoals ieder voorjaar.
Uren later stapte ik weer uit waar ik was ingestapt. Op de hoek aan de overkant stak een man met een aktetas over. Halverwege ging hij lachend door de knieën en riep: ‘ha, kleine man!’ Toen ik de hoek om sloeg zag ik dat hij niet zijn kind begroette, maar zijn hondje, dat door een andere man werd kort gehouden. Beide heren drukten een zoen op elkaars lippen: papa was thuis, drie mannetjes kwispelden van blijdschap.
Mij wachtte thuis geen hondje, maar de avondkrant. ‘Dag krant!’ zei ik opgewekt, en gooide hem ongelezen op de stapel. Ook andere nieuwsgaring ging die avond aan mij voorbij. En al die tijd was het leven goed.
Heel goed.

Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.

Jesse Strikwerda is illustrator en één van de drie winnnaars van de Fiep Westendorp stimuleringsprijs 2015.