Vanmiddag, tijdens het wieden van mijn bloeiende tuin, zag ik ineens de metafoor. Lang voordat ik een tuin had, groef ik al graag in mijn binnenste. Het onkruid dat ik daar aantrof bestreed ik met veel nadenken, lezen en luisteren naar de levenslessen van wijzen en geleerden. Sommige grassen en mossen bleken hardnekkig, kwamen steeds weer terug, maar het schoffelen op zich was al louterend. Ander onkruid bleek bij nader inzien best mooi, of nuttig. Dan mocht het blijven.
Leunend op mijn schop peinsde ik verder. Het schaap van de buurman keek me vanachter zijn prikkeldraad glazig aan. Ik dacht aan de trendy tuinen die je tegenwoordig zo vaak ziet en waarin van woelen of wroeten geen sprake is. Zij zijn hermetisch afgedekt met een laag anti-worteldoek en een paar vierkante meter tegels, zodat er geen grassprietje meer doorheen kan.
Een tweede metafoor lag voor de hand. Waarom wil iemand een dodenakker als tuin? Is hij of zij bang voor wat zich onder de aarde bevindt? Doet een kronkelende pier hem te veel denken aan de worm die al zo lang aan zijn ziel knaagt?
Wroeten in oud zeer of zand erover, het is een keuze die, net als de tuintjes zelf, aan mode onderhevig lijkt. De generatie van mijn ouders koos vrijwel unaniem voor afdekken. Irritaties, onvrede, frustraties – het werd allemaal onder het tapijt geveegd onder het motto: laten we het vooral gezellig houden. Dat had zijn prijs. Vroeg of laat moesten al die weggestopte emoties toch naar buiten, met als gevolg dat er tijdens verjaardagen altijd wel een doorgaans zwijgzame oom was die teveel op had en – tot verbijstering van iedereen – plotseling begon te razen en te tieren. Wat bezielde die man ineens? Niemand, ook hijzelf niet, begreep dat hij allerlei negatieve emoties veel te lang had laten woekeren.
Nee, dat zou mijn eigen generatie wel eens anders aanpakken. Weg met die in schone schijn gesmoorde tranen: gooi het er allemaal maar uit, daar word je een beter mens van. We begonnen massaal in ons verleden te spitten en af te rekenen met alles en iedereen die onze bevrijding in de weg stond. Hallelujah!
Maar ook dat heeft een keerzijde. ‘Kom’, zegt de zestiger tegen zijn echtgenote, ‘ik zit niet zo lekker in mijn vel, ik denk dat ik maar eens een tantra-workshop ga doen’. Daar vindt hij in één weekend zichzelf en komt thuis met de boodschap te willen scheiden. Daar gáát hun zorgvuldig aangelegde rozentuintje waaraan ze bijna dertig jaar samen gewerkt hebben.
Het buurschaap begint ineens hartverscheurend te blaten. Ik plant mijn spade in de vette klei, loop naar binnen en ontkurk een fles wijn.