‘‘Papa en mama gaan touwen’’, hoor ik Annika tegen de daklozenkrantverkoper zeggen, terwijl ik mijn fiets op slot zet. Als ik mij omdraai zie ik dat de zwerver zijn hand uitgestoken houdt.
‘‘Van harte gefeliciteerd papa,’’ zegt hij met een snik in zijn stem, ‘‘dat is een prachtig, prachtig iets.’’
Onwillekeurig mezelf afvragend wanneer die hand voor het laatst gewassen is, schud ik hem. Nou moet ik natuurlijk zijn stomme krantje kopen, anders kom ik wel heel onhartelijk over.
Het is niet de eerste keer dat mijn dochter een onbekende inlicht over mijn verandering van burgerlijke staat. Terwijl ze natuurlijk geen enkel idee heeft van wat ze zegt. Als ik haar vraag ‘‘wat is dat dan, trouwen?’’ maakt ze zich er steevast van af met het woord ‘‘taat’’. Van alle facetten van een bruiloft die ik voor haar heb opgesomd, is dit blijkbaar het enige dat is blijven hangen. Ook weer niet geheel onbegrijpelijk; stiekem zie ik ook wel het meest uit naar de taart. Niet alleen omdat ik een enorme zoetekauw ben, maar vooral omdat het iets is waar ik mij tenminste een voorstelling van kan maken. Hoe dichter mijn huwelijksdag nadert, hoe onwerkelijker het allemaal wordt. Misschien dat ik er daarom ook wel bijzonder rustig onder ben. Voor mijn aanstaande geldt hetzelfde. De mensen om ons heen daarentegen gaan kapot van de zenuwen.
Zo is er mijn vriend uit Frankrijk, die de rol van getuige zal vervullen. Twee weken terug had ik hem voor het eerst in tijden aan de telefoon.
‘‘Vanaf nu ga ik je elke dag even bellen’’, kondigde hij aan.
‘‘Oh, wat leuk’’, zei ik naar waarheid, want ik spreek niemand liever dan mijn verfranste vriend. ‘‘Maar waarom eigenlijk?’’
‘‘Ik moet op de hoogte blijven van hoe jij je voelt, dat zie ik als mijn taak’’, sprak hij plechtig.
‘‘Nou, ik voel me prima hoor.’’
‘‘Bon. Maar hoe voel je je nou echt?’’
‘‘Echt heel prima.’’
‘‘Echt?’’
‘‘Echt.’’
‘‘Nou, ik spreek je morgen wel weer.’’
Illustratie: Gino Bud Hoiting
Dan is er mijn zus, ceremoniemeester van de grote dag. Ook zij belt elke dag, niet om te vragen hoe ik me voel, maar om de verschillende scenario’s door te nemen. Voor elk mogelijk weertype, allergie en milieuramp heeft zij een apart draaiboek klaarliggen. Maar steeds bedenkt ze weer iets anders dat van belang is.
‘‘Kas, moet jij eigenlijk niet voor de grote dag nog even een pedicure zien?’’
‘‘Wat is dat?’’
‘‘Wat?’’
‘‘Zo’n pedidinges? Een kuuroord voor zedendelinquenten?’’
‘‘Broertje, we hebben geen tijd voor grollen. Ik lig al vijf minuten achter op schema. We hebben het hier over voetverzorging.’’
‘‘Maar wie ziet mijn voeten nou? Ik loop toch niet op sandalen naar het altaar?’’
‘‘Het lijkt me gewoon een arelaxte gedachte om de mooiste dag van je leven met vervuilde teennagels door te moeten brengen.’’
Zo had ik er nog niet tegenaan gekeken. Als ik nu niet op haar voorstel inga, zal ik de gehele ceremonie alleen nog maar aan mijn teennagels kunnen denken. Ik laat mijn zus een afspraak maken en zo kan er weer iets van haar stapel lijstjes worden weggestreept.
Mijn moeder is nog wel het meest nerveus. Zo te horen aan het gepuf aan de andere kant van de lijn is ze na twee decennia weer met roken begonnen.
‘‘Ben je al op je ‘‘ja’’ aan het oefenen?’’
‘‘Mijn ja?’’
‘‘Het lijkt zo simpel, maar er hangt zoveel af van dat ene woord, er hangt zoveel druk op dat moment. Onderschat dat niet, schat. Wat nou als je een black-out krijgt?’’
‘‘Oké, ik ga het oefenen mam.’’
‘‘En niet ‘‘oké’’ zeggen, dat is niet rechtsgeldig.’’
Een hele avond repeteer ik voor de spiegel. Nooit eerder heb ik erbij stil gestaan dat er zoveel manieren zijn waarop je een tweeletterwoord uit kan spreken.
Stiekem genieten mijn verloofde en ik wel van alle stress om ons heen. Wij zijn het oog van de orkaan, het rustpunt waar alles omheen draait. Natuurlijk hebben wij het ook wel makkelijk. Het enige wat we hoeven te doen is elkaar dat jawoord geven. Veel meer dan taart is dat toch de essentie van het hele gebeuren.
Als Annika en ik de supermarkt uitlopen staat de daklozenkrantverkoper er nog steeds. Terwijl ik mijn slot losmaak, zegt Annika: ‘‘boekje kopen’’.
‘‘Nee, lieverd,’’ sis ik naar haar, ‘‘we hebben er al één.’’
‘‘Hier, mijn huwelijkscadeau voor jouw mama en papa’’, zegt de zwerver en overhandigt mijn dochter een exemplaar. ‘‘Dan kunnen ze er tegelijkertijd in lezen, zo romantisch is dat.’’
‘‘Wat ongelooflijk aardig’’, stamel ik ontroerd, terwijl ik aan de kattenbak denk.
Wanneer we de hoek omfietsen, hoor ik hem roepen: ‘‘En niet weglopen hè, papa.’’
---
Dit is de laatste column van Kasper voor de zomer. In september keert hij weer terug.