Op het kleine Italiaanse strand hobbelt een jongetje voorbij. Iets aan hem trekt mijn aandacht: hij heeft zijn stevige lichaampje nog niet helemaal onder controle, maar straalt desalniettemin een onbevangen nieuwsgierigheid uit. Als hij zich omdraait, zie ik aan zijn gezicht dat hij een verstandelijke beperking heeft. Niet zo duidelijk als het syndroom van Down, maar toch heeft hij gelaatstrekken die samengeperst lijken tot een permanente licht onzekere vrolijkheid. “Má-nu!” hoor ik zijn moeder achter ons roepen. “Má-nu!” Hij hoort haar niet en rent naar de zee, terwijl hij met zijn armpjes half omhoog ongecontroleerde cirkels maakt, als een dansende hippievrouw.
Ik weet niet precies waarom, maar de laatste tijd word ik steeds verliefd op kleine kinderen. Er is iets aan hun blik dat me volledig ontwapent. Ze flirten met me vanuit boodschappenkarretjes, in wachtkamers en op de pont – het schijnt dat baby’s graag naar mijn gezicht kijken vanwege mijn donkere gezichtshaar, dat ze met hun beperkte zicht goed kunnen onderscheiden. Als ik een bijzonder jongetje of meisje ontmoet – en er zijn er steeds meer in mijn omgeving – dan betrap ik mezelf er soms dagen later op dat mijn gedachten naar hem of haar afdwalen. Het zal mijn biologische klok wel zijn.
Manu loopt door het ondiepe water, met zijn staccato pasjes. Hij slaat geen acht op de andere mensen en de groepjes die ze vormen. Eventjes blijft hij staan bij een familie die bij de vloedlijn een zandkasteel aan het bouwen is, gewoon alsof hij er ook bij hoort. De vader en de zoon kijken ietwat verrast naar beneden, Manu glimlacht en loopt verder. De zee fascineert hem mateloos, wat natuurlijk volledig terecht is. “Má-nu!” roept zijn moeder als hij het strand verder af loopt.
Even verderop zit een man met een klein zwart hondje. Het is zo’n tuttig beestje waarover mijn vader ooit tegen een buurvrouw zei: “Leuk. En waar zitten de batterijen?” Deze man van middelbare leeftijd is ijdel, hij heeft zijn hoofd en zijn borst geschoren en draagt een kleine zwarte zwembroek. Hij heeft een speciaal draagbaar pluchen hondenhokje mee. Zijn vrouw ligt op geruime afstand naast hem, en ik fantaseer direct dat hij heimelijk homoseksueel is.
Dan gebeurt er iets wat ik ook verzonnen zou kunnen hebben: er komt een groepje het strand op met exact hetzelfde hondje, in witte uitvoering. Ze begint enthousiast te keffen naar haar soortgenoot, maar wordt tegengehouden door de riem om haar hals, en ook de zwarte zit vast. Het is alsof het hele strand naar een romantische komedie kijkt, waarbij overduidelijk is dat de twee uiteindelijk voor elkaar bestemd zijn. De kale man moet er niets van hebben en stopt zijn hondje onder zijn strandstoel. Nadat de groep zich geïnstalleerd heeft, blijft het witte hondje boven op een koelbox reikhalzend uitkijken in de richting van de zwarte.
Een uur later is de man toch overstag na al het geflirt en gelach van de mensen, en neemt zijn dier mee naar de groep. Hij houdt de riem kort. Zodra ze in de buurt komen, pakt hij de hond op en houdt haar onder zijn arm. Op die manier laat hij hen kennismaken. Af en toe steekt hij het beestje even vooruit in de richting van de andere hond, die ook nog steeds aangelijnd is en opgewonden kwispelt. Het is een frustrerend schouwspel: laat die honden gaan, denk ik. De man zet het zwarte hondje neer, het witte komt dichterbij en ruikt, waarop de zwarte met een potsierlijke piepblaf terugschrikt. Haar eigenaar pakt haar onmiddellijk weer op. Het rijmpje ‘Twee hondjes’ schiet me te binnen. Ik wou dat ik twee hondjes was, dan konden we samen spelen – ja, dat zouden deze dieren ook wel willen.
Nee, dan Manu. Hij waggelt weer voorbij, nog steeds met de onderarmen omhoog, zijn handjes slap en weerloos. Hij gaat zitten bij zijn moeder en zijn zus. Ze hebben een zak chips geopend en als hij bij ze zit, openen ze om beurten hun mond: “Manu!” Hij pakt een chipje in zijn kinderknuist en legt het zorgvuldig op de tong van zijn zus. Als hij haar ook een tweede geeft, zegt zijn moeder quasi-verontwaardigd: “Má-nu! Mama!”, waarop hij zich omdraait, breed glimlacht alsof hij zich niet realiseerde dat ze daar zat, en haar dan met de grootste tederheid een chipje voert.