Elke dag, op een vast tijdstip, begint mijn verwarming zacht te trillen. De atomen worden in beweging gebracht door golvende bastonen: de muziek van de buren. Maar welke buren? We wonen hier zo dicht op elkaar dat alles galmt en weerkaatst wordt. Het zou zelfs van de overkant kunnen komen. Al snel wordt het een obsessie. Als vrienden op bezoek zijn, onderbreek ik ons gelach plotseling: 'Wacht. Hoor je dat?' Ik hang in opperste concentratie over het hek van ons balkon, als een levende antenne. Gisteren kwam mijn vriendin thuis en trof me aan op de vloer, met een glas aan mijn oor. 'Volgens mij komt het van beneden, kom eens, luister eens.' Ze schudde haar hoofd: 'Hier wil ik niets mee te maken hebben.'
Geluidsoverlast is een van die grotendeels subjectieve ervaringen die me confronteren met de vraag: 'Ben ik gek?'
In mijn vorige woning kreeg ik na anderhalf jaar plots geluidsoverlast. Als mijn bovenbuurvrouw door de kamer liep, leek ze rechtstreeks op mijn schedeldak te bonken. Het klonk alsof ze woest met keukenkastjes en deuren smeet – op zich geen reëel scenario aangezien ze haar geld verdiende als yogadocent. Voor kinderen. Maar hoe aardig ze ook was: met elke concentratieverstorende bonk groeide mijn haat.
De eerste keer dat ik ging klagen, maakte tijdens het wachten mijn irritatie plaats voor twijfel: lag het aan mij? De buurvrouw reageerde verbaasd maar begripvol op mijn hakkelende verklaring, we wisselden nummers uit. En toen stonden we daar maar. ‘Ha,’ zei ik toen, ‘dit doet me een beetje denken aan die aflevering van Friends, waarin de luidruchtige buurman zo charismatisch is dat het ze nooit lukt om te klagen’. Ze glimlachte beleefd, dus bleef ik ratelen. ‘Uiteindelijk gaat Phoebe dan klagen, maar die belandt met hem in bed. En dat horen ze dan ook allemaal.’ Nu keek mijn buurvrouw me licht verward aan, en deed snel de deur dicht.
's Nachts hoorde ik muizen in mijn plafond – haar vloer – trippelen en knagen. Ik raakte ervan overtuigd dat haar gebrekkige hygiëne de dieren had uitgenodigd, en dat die vervolgens het isolatiemateriaal hadden opgegeten – dat verklaarde waarom ik zo lang nergens last van had gehad. Ik belde de woningbouwvereniging. De onderhoudsmedewerker die ik na veel doorverbinden aan de lijn kreeg, trok hoorbaar zijn wenkbrauwen op toen ik mijn muizentheorie deelde. ‘Eh, dat lijkt me niet waarschijnlijk, meneer.’
Op een middag ging de lieve buurvrouw in op mijn voorstel om eventjes van woning te ruilen: zij zou beneden luisteren terwijl ik boven rondliep. Het was de bedoeling dat zij zich in mijn ervaring zou kunnen verplaatsen, maar terwijl ik in een vreemde woning op mijn zwaarste schoenen liep rond te stampen en met kastdeuren smeet, draaide de uitwisseling zich om: ik begreep plotseling dat zij en de muizen boven een overgevoelige gek woonden. Ik had last van hun geluid omdat ik vastzat met mijn boek, omdat ik wakker lag, omdat het te stil was in mijn werkkamer en ik op zoek was naar afleiding. ‘Ja, dat was wel luidruchtig,’ zei mijn buurvrouw met lichte angst in haar stem, toen ik haar op de trap trof.
Ik bel bij mijn nieuwe onderburen aan. ‘Goedendag,’ zeg ik ingehouden, ‘bent u toevallig muziek aan het draaien?’ ‘Nee schat, volgens mij niet hoor,’ zegt mijn onderbuurvrouw, een dame met roodgeverfd haar en veel eyeliner op haar gezicht. Ik wil me al omdraaien. ‘Tja,’ zegt ze, ‘ik ben wel aan het gamen’. ‘Oh?’ ‘Ja, gewoon wat life simulation weet je wel. The Sims, Theme Hospital. Vind ik leuk.’ We raken aan de praat over computerspelletjes.
Dan komt ze terug op de aanleiding van het gesprek: ‘Weet je wat het is met die geluiden? Ik hoor jullie ook. Ik hoor ze hiernaast, hierachter. Maar ik vind het wel mooi. Dat betekent dat het lééft, snap je. Het leeft!’