In mijn keuken hangt een ansichtkaart met daarop een saai uitziende vrouw van middelbare leeftijd die boven een verjaardagstaart hangt. Eronder staat: Congratulations! You finally turned into your mother! Ik kocht de kaart ooit in een cynische bui in het Dolhuys in Haarlem, een museum over psychiatrie en gekken. De afgelopen jaren dook het ding steeds weer op, hoe vaak ik ook verhuisde. Ineens realiseer ik me dat de ijskast waarop de kaart nu hangt, precies op de plek staat waar ik ooit uit mijn moeder kwam.
Sinds een aantal maanden woon ik weer in haar huis, de plek waar ik ben geboren en grootgebracht. Moederlief is verhuisd naar haar nieuwe vrijer in het verre Hilversum en dus kwam haar etage vrij. Voor ik erin trok moest ik even nadenken: wil ik, na tien jaar geleden te zijn vertrokken met een tas vol verwachtingsvolle dromen en een slof sigaretten, terug naar mijn geboorte-vierkantemeters? Maar mijn jeugd was fijn, ik heb goede herinneringen aan het huis, en de bijkomende voordelen (aan de gracht, met afwasmachine, een aparte slaapkamer en een dakterras, en dat alles tegen een familieprijsje) kon ik niet negeren. Dat mijn leven er nu heel anders uitziet dan ik had verwacht toen ik daar wegging – namelijk nog bijna hetzelfde als toen in plaats van zoals dat van mijn moeder – heeft niets te maken met het praktische en noodzakelijke probleem van huisvesting. Er is weinig plaats voor sentiment bij dat soort beslissingen.
Dus pakte ik mijn spullen en sleepte ze in tegenovergestelde richting de oude, gladgesleten wenteltrappen over. Ik wist nog precies welke treden kraken, op welke je met blote voeten de koelte van een spijker voelt, hoe de trapleuning in mijn hand ligt. Op de etage zelf is wel wat veranderd: waar vroeger de slaapkamer zat, is nu een keuken, en dus blijven mijn blauwe bessen en eitjes koel waar mijn moeder mij ooit stomend van hitte uit zich perste. Haar piano heeft ze meegenomen; die van mij, kleiner en lelijker, staat op een andere plek. Maar het blijft hetzelfde huis: de zon door de ramen geeft dezelfde warmte en de gaskachel piept bij de perfecte stand nog even hard.
In mijn puberteit vond ik alles aan wat mijn moeder deed en wie ze was stom. Ik begreep niet hoe je zulke te grote, beige regenjassen kon dragen. Of waarom ze vaak deed alsof ze je verstond maar je uit haar rare antwoord meteen begreep dat ze het met haar dove oor maar half had verstaan. Waarom je fietstassen zou nemen. Waarom je op tijd naar bed zou willen. Waarom je met vrienden urenlang aan tafel kon zitten, om te praten. Nu fiets ik door de regen, met mijn laptop goed opgeborgen in mijn fietstassen terwijl ik mezelf droog houd in een praktische regenjas, op weg naar mijn vrienden voor een goed gesprek. Ik hoor mezelf dingen zeggen en woorden gebruiken waar ik vroeger van zou zijn gaan gillen maar die ik nu mooi vind, als ik ze al versta met mijn bijna dove oor.
Bakende ik vroeger als een piesend hondje mijn onafhankelijkheidsterritorium af om de puberale allergie voor mijn moeder kracht bij te zetten (“Ik ben jou niet!”), nu is de strijd gestreden. Ik zie waar ik vandaan kom, woon er zelfs weer, en voel de geborgenheid van mijn geschiedenis: in het hout van het huis, maar vooral wanneer ik mijn moeder zie. “Inderdaad gefeliciteerd”, denk ik nu als ik naar de ansichtkaart kijk, “ik lijk op mijn moeder”.
Noor Spanjer (Amsterdam, 1982) is freelance journaliste en mediawetenschapper. Als nieuwerwetse minstreel is zij altijd op zoek naar persoonlijke verhalen en daarnaast is ze ideologisch inzetbaar voor feministische zaken en andere nature-nurture kwesties.
Aart-Jan Venema is freelance illustrator en verhalenverteller. Hij werkt onder andere voor NRC.next, de Groene Amsterdammer en hard/hoofd.