Halverwege de jaren zestig, toen ik aan verkering toe was, verliep de hofmakerij op drie manieren: hij belde aan, hij belde op, of hij schreef een brief. Dat opbellen was nog een heel gedoe. De bakelieten telefoon hing in de meeste huishoudens aan de muur in de gang; zo ook bij ons. We zaten vaak net aan tafel als het ding begon te rinkelen. Dan legde mijn vader mes en vork neer om te gaan opnemen. Ik kreeg intussen geen hap meer door mijn keel. ‘Voor jou’, sprak hij even later de verlossende woorden, ‘een jongen!’
Ik vloog op, griste hem de hoorn uit de hand en stond ‘de jongen’ vervolgens zo zachtjes mogelijk te woord, in het besef dat men in de kamer gespannen zat mee te luisteren. Al snel kwam dan het moment waarop mijn moeder het niet meer hield en met luide stem riep: ‘Je eten wordt koud!’
Eenmaal op kamers ging het allemaal wat relaxter, zij het dat er op de studentenflat maar één telefoon op acht studentes beschikbaar was. Deze rinkelde dan ook onafgebroken. Vaak werd het huis middenin de nacht opgeschrikt door de snerpende deurbel, als één van de vriendjes zijn lust kwam bevredigen. Niemand die het waagde er iets van te zeggen. Een volgende keer kon het immers jouw beurt zijn?
In de jaren tachtig moest ik wéér de huwelijksmarkt op. Inmiddels had de contactadvertentie haar intrede gedaan. De zogenoemde kwaliteitskranten puilden er iedere zaterdag van uit: ‘Langs deze mij onsympathieke weg’, begonnen de meeste, ‘zoek ik …’ enzovoort. Wie via zo’n advertentie zijn geluk vond, hield dat zorgvuldig geheim. Een normaal mens had dit soort hulpmiddelen immers niet nodig om aan de man of vrouw te raken.
Voor de eerste ontmoeting sprak je meestal af in een café, waar je al speurend langs de tafeltjes liep met, zoals afgesproken, een tijdschrift onder je arm, zodat je toekomstige aanbidder je uit duizenden zou herkennen. Hijzelf maakte zich, ook weer volgens afspraak, kenbaar door een bloem of hoofddeksel voor zich op tafel te leggen. Zo maakte ik kennis met de vreemdste figuren die ik anders nooit ontmoet zou hebben, onder wie een bekende ex-provo die zo dronken was dat hij al na de openingszin van zijn stoel gleed en door de dienstdoende ober naar buiten werd gesleept.
Nee, mijn gedroomde bruidegom zat er niet tussen.
Een jaar of vijf geleden begonnen de singles onder mijn vriendinnen ineens te internetdaten. Een enkeling sloeg zo een lieve weduwnaar aan de haak, in het bezit van een camper en twaalf kleinkinderen - waarna ik dringend werd aangespoord nu óók eens zo’n site te bezoeken. Nou, vooruit dan maar.
Weldra vergaapte ik mij al scrollend aan pagina’s vol oude knarren, die hun ontembare reislust wilden delen met een slanke vrouw, die graag een goed glas wijn dronk, bij de open haard, en die niet te beroerd was zich op de bijbehorende schapenvacht neer te vlijen, haar benen te spreiden en… nee, dat laatste stond er niet bij, maar je hoorde het de mannen denken.
En net toen ik dacht: deze snoepwinkel is niets voor mij, bleef ik steken bij een profiel dat eruit sprong. Hier meldde zich een man die, kort samengevat, niks hoefde, niks beloofde en niks verwachtte. Hij schreef nog net niet dat hij thuis gratis was af te halen.
Bij nadere kennismaking bleek het om een uniek en kostbaar exemplaar te gaan. We sloegen als gekken aan het appen. En als hij belt, laat ik lekker mijn eten koud worden. Als hij bij me is ook.
Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.
Rosanne van Leusden is illustrator, wonend en werkend in Amsterdam.