Ik woon in een huis vol prinsessen en sneeuwpoppen. Meestal zie ik ze niet; de felgekleurde stickertjes op de muren, keukenkastjes, ramen, tafel en vloer zijn makkelijk te negeren. Maar vanavond - terwijl ik goedkope whisky drink en luister naar In The Wee Small Hours - komen ze op me af.
De prinsessen die mijn woning hebben overgenomen heten Anna en Elsa en de sneeuwpop luistert naar de naam Olaf. Ze komen uit de tenenkrommende tekenfilm Frozen, waar Annika volslagen door geobsedeerd is. Ze is niet de enige van haar generatie. In Amerika is er zelfs een protestgroep opgericht van ouders die menen dat hun dochtertjes – want jongens schijnen er resistent voor te zijn - door Disney zijn gehersenspoeld. Annika lijkt soms ook dagenlang in een trance te verkeren, als onophoudelijk de mierzoete filmhit ‘Laat het los, laat het gaan’ uit haar keeltje snerpt (in het refrein afgewisseld door ‘Let It Go’, want in een poging er dan maar een educatief slaatje uit te slaan is ze aan beide versies blootgesteld). Na een minuut of tien registreer ik dat rotlied niet eens meer, het is dan als het ruisen van de wind. Toen we onlangs door de stad fietsten, snauwde een moeder die wij passeerden tegen het exemplaar achter zich: ‘Zo klinkt dat dus ook als jij het zingt.’ Dat we er niet alleen voor staan is een schrale troost voor de vier jaren van muzikale opvoeding die deze prutprinsessen - met geen greintje respect voor mijn excellente smaak - door de plee hebben gespoeld.
De fles is inmiddels half leeg. Ik denk aan de eerste keer dat we Frozen keken, mijn ex en ik aan weerszijden van onze dochter op de bank. Terwijl Annika opging in het sprookje, maakten wij lachend kotsgebaren naar elkaar. Was dat huiselijk geluk? Qua opvoeding hadden we altijd op een lijn gezeten. Zo zouden wij als moderne ouders er alles aan doen om roze buiten de deur te houden. Het mocht niet baten; Annika verkondigde op tweejarige leeftijd al dat het haar lievelingskleur was. Tot onze opluchting kwam ze er recentelijk op terug; blauw stond voortaan op nummer één. Hadden we maar nooit gevraagd naar de reden voor deze verandering, dan konden we in de illusie verkeren dat we toch iets goeds hadden gedaan. Maar het was allemaal vanwege Elsa’s jurk.
Gewoonlijk drink ik nooit sterke drank in mijn eentje, maar de fles was al gekocht voordat mijn vrienden afbelden. Nu zit ik dus alleen op mijn torenkamer op de vijfde verdieping, terwijl de prinsessen steeds spookachtigere vormen aannemen. Het lijkt wel alsof ze mij uitlachen. Ik hang mijn hoofd uit het raam om een sigaret te roken en kijk naar de partyboten die langs varen. Sinds ik in het centrum woon, voel ik mij steeds verder van de wereld verwijderd raken. Ik schenk mezelf twee laatste glazen in en wankel dan naar bed.
Ik word wakker van een geluid dat van heel ver lijkt te komen, echoënd door de paleismuren van ijs waar ik in mijn dromen doorheen doolde. Er zat iets achter me aan. Het was een sneeuwmonster met het gezicht van onze scheidingsadvocaat die papieren in mijn gezicht duwde.
‘Kijk dan, al jouw handtekeningen zijn gesmolten. Nu moeten we het hele traject opnieuw in gang zetten.’
Ik draai me om naar de kant van het bed dat niet doorweekt is van het zweet. Dan hoor ik het geluid nog een keer, ditmaal heel hard en lang: het is de deurbel.
‘Stonden jullie al lang te wachten?’ vraag ik beschaamd, terwijl ik de keukenkastjes uitkam. Er moet hier toch ergens paracetamol liggen.
‘Ach,’ zegt mijn vader, ‘ik vind het alleen maar een goed teken dat je zo diep slaapt. Betekent dat er steeds meer rust in je kop komt.’
Mijn dochter rolt over de bank. Ze is altijd uitgelaten als ze bij opa en oma in Edam heeft gelogeerd. En dan was daar dit weekend ook nog eens kermis. Ik vraag of ze in de draaimolen is geweest.
‘De draaimolen is saai!’ roept Annika minachtend. ‘We waren in de octopus.’
‘De octopus?’ roep ik verschrikt. ‘Daar ben jij toch veel te klein voor?’
‘Ik was met haar mee, hoor,’ zegt mijn vader.
‘Maar ... ben jij niet veel te oud? Ik bedoel, met jouw hart en zo?’
‘Ach, je moet soms een beetje op het randje leven, dat maakt het leven de moeite waard. Maar wat zoek je nou toch de hele tijd, mijn jongen?’
‘Niks,’ mompel ik. ‘Wil je koffie?’
‘Nee, ik moet meteen weer weg, want de auto staat ergens waar die volgens mij absoluut niet mag staan.’
‘Opa, je hebt mijn prijs nog!’ roept Annika gealarmeerd.
‘Dat is waar ook,’ zegt mijn vader. ‘Ze heeft iets gewonnen op de kermis. Maar ik weet niet of het jouw goedkeuring kan wegdragen.’
‘Vast iets met Anna en Elsa?’ vraag ik verveeld. ‘Ik heb de strijd opgegeven, kijk maar om je heen.’
Mijn vader lijkt de stickers niet te zien.
‘Nee, daar hadden ze ook wel wat dingen van,’ legt hij uit, ‘maar daar keek ze niet naar om. Ik heb echt geprobeerd haar op andere gedachten te brengen, maar ze was vastbesloten.’
Hij opent zijn tas. Met grote ogen kijk ik naar het object in mijn vaders rechterhand. Het is een klappertjespistool.
‘Je hoeft niet bang te zijn, papa,’ hoor ik Annika mij geruststellen. ‘Hij is nep.’
Mijn vader is al minstens een kwartier weg, maar die pokkeparacetamol heb ik nog steeds niet gevonden. Waarom moest ik het zo nodig op een zuipen zetten? Ik haat mezelf. Dit soort gedrag kan ik echt niet meer vertonen, ook de helft van de week dat ik zonder dochter ben dien ik een verantwoordelijke volwassene te zijn en goed voor mezelf te zorgen. Ik mag niet zwelgen in zelfmedelijden, het leven gaat gewoon door. En deze hele dag zal nu onvermijdelijk een ramp worden. Met een loodzwaar hoofd vrolijke kinderdingen ondernemen is een schier ondoenlijke opgave en op mijn katerchagrijn zal Annika vast reageren met gezeur en geklaag, waardoor ik natuurlijk steeds geïrriteerder raak en we ruzie krijgen en dan allebei gaan huilen en dan voor de honderdste keer Frozen opzetten. De zoektocht naar de pillen geef ik op. Dan maar koffie zetten nu. Met trillende handen open ik de bus om te constateren dat-ie volledig, maar dan ook volledig, leeg is.
Hoelang ik met mijn hoofd op het aanrecht heb gelegen weet ik niet, maar opeens word ik overvallen door iets wat ik al heel lang niet meer gevoeld heb. Het lijkt wel geluk. Waar komt dat nou weer vandaan?
Het is het bekende liedje dat Annika al enige tijd aan het zingen is. Ze staat tussen de wijd geopende deuren van onze torenkamer – enkel van de afgrond beschermd door een glasplaat – en lijkt haar handwapen als een dirigeerstok te hanteren. Maar zij is niet de enige die ik hoor. Ik loop naar haar toe en kijk naar beneden. Met hun blik op Annika en haar klappertjespistool gericht zie ik twee politieagenten, drie vuilnismannen en enkele woonbootbewoners uit volle borst het lied meezingen. Langzaam maar zeker sluiten zich meer mensen aan bij dit koor. Bij let it gooo draagt zelfs een groep toeristen haar steentje bij, in de verte fluiten vogels en ergens huilt een hond. Het voelt alsof de gehele kosmos mij een hart onder de riem wil steken.
‘Laat het loooooooos, laat het gaaaaaaaan.’ Dit is het mooiste wat ik ooit heb gehoord.
Kasper van Royen is Hard//hoofd-redactielid, is naast vader ook filosoof, ex-docent, ex-dichter, ex-echtgenoot, popfetisjist en postbode.
Erik Wallert gaf zijn baan als journalist eraan om aan de Koninklijke Academie te Antwerpen schilderkunst te studeren. Op die academie worden nog technische vaardigheden geleerd, vaardigheden die Erik nu inzet in autonome tekeningen en illustraties. Hij put inspiratie uit oude grafiek, zoals krantenillustraties en strips uit het fin-de-siècle waarvan hij de sfeer en gratie toepast in tekeningen die evenwel over hedendaagse onderwerpen handelen.