Er was een tijd dat ik in de laatste week van december, gewapend met een eigengebakken tulband, langs de deuren trok om een sprankje licht te brengen bij de allereenzaamsten. Lang hield ik het niet vol. Tegenwoordig volsta ik met het versturen van handmatig geschreven kerstkaarten. Ook geen geringe klus, maar ik hoef er maar één keer voor met mijn plastic tasje door de regen.
Rond kerst zou ik het liefst ieder verweesd medemens aan mijn borst drukken. Dat komt door oom Guus, een wat nerveuze vrijgezel die een paar huizen verderop bij zijn moeder woonde. Oom Guus hoorde net zo bij kerst als het bloederige, van een collega gekregen konijn dat mijn vader in die dagen mee naar huis bracht. Het konijn noch Guus verhoogden de feestvreugde, maar zonder hen was het feest niet compleet.
De lol van kerst zat hem voor mij vooral in de drukte die ermee gepaard ging. Op eerste kerstdag kondigde de deurbel rond half twaalf de komst aan van een hele schare familie, die van onze muisstille ‘salon’ een bolwerk van gezelligheid maakte. In het rumoer van kopjes, glaasjes en gelach verslapte de ouderlijke aandacht al snel en konden mijn zusje en ik in onze roodvilten overgooiertjes eindelijk eens ongehinderd van de trap af roetsjen en andere wilde plannen uitvoeren. In het vuur van ons spel ging de bel voor de tweede keer. Nu stond er, wisten wij uit ervaring, een afvaardiging van ons vrome buurgezin op de stoep, om ons zwijgend het traditionele kerstgeschenk te overhandigen: een slap, dun ‘leesboek’. Tegen beter weten in hoopte ik ieder jaar dat er géén Callenbach N.V. Nijkerk op het omslag stond. Nog niet beseffend dat het aan het zwaar christelijke karakter lag, stemden de boeken van deze uitgever me altijd een beetje droevig.
Tegen de tijd dat het konijn ter tafel kwam ging de bel voor de derde keer: oom Guus. Zijn verschijning, met in de ene hand een fototoestel en in de andere een statief, was vaste prik op momenten dat er in ons gezin iets te vieren viel. Zoals mijn vader in onze straat de eerste was met een auto, zo was oom Guus lange tijd de enige die over een donkere kamer beschikte. Daar ontwikkelde hij niet alleen zijn foto’s, maar kleurde deze ongevraagd in met fraaie pasteltinten. (Pas jaren later besefte ik: onze kerstovergooiertjes waren vuurrood en niet zachtroze, zoals zijn foto’s suggereren. Temperde hij misschien alles wat voor zijn camera kwam om zijn eigen werkelijkheid te verzachten?).
Aan deze raadselachtige ‘oom’, van wie ik me in feite alleen zijn fototoestel herinner, dank ik de uitvoerige documentatie van de hoogtepunten uit mijn jeugd. Hoe weinig zou daarvan zijn vastgelegd als Guus een eigen vrouw en kinderen had gehad om zijn hobby op uit te leven.
Toen ik een jaar of dertig was vroeg ik me ineens af: wie was die Guus eigenlijk en waar zou hij gebleven zijn? Te laat. Na enig speurwerk kwam ik erachter dat hij zich kort voor zijn vijftigste voor een trein had geworpen.
Sinds ik dat wist moet het begonnen zijn, mijn jaarlijkse tulband-kruistocht tegen de eenzaamheid. Sorry, oom Guus, dat ik het maar zo kort heb volgehouden.
Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.
Rosanne van Leusden is illustrator, wonend en werkend in Amsterdam.