Bij ‘stoethaspel’ moet ik denken aan een schilderij van Breughel. Als ik het woord over mijn tong laat rollen, zie ik zo’n gezellige boerenbruiloft voor me vol ongeletterde dwazen. Buiten woeden ziekte, honger en armoe, maar binnen vieren de stoethaspels feest met het verstand op nul, tegen de klippen op. Zij zijn tragisch en koddig tegelijk, net als het woord zelf.
Mijn neefje Teddy en ik waren de stoethaspels van de familie. Op begrafenissen zeiden wij steevast ‘van harte gefeliciteerd’, hoe hard we van tevoren ook op ‘gecondoleerd’ hadden geoefend. Op verjaardagen zakten wij door speeltafeltjes, lieten de fles advocaat uit onze handen vallen en stootten bij een spontane omhelzing de pruik van een onbekend dameshoofd. Teddy begon dan van schrik hevig te stotteren, wat de overige neefjes en nichtjes rood deed aanlopen en bijna stikken omdat zij Teddy niet mochten uitlachen. Jaren later, op zijn eigen verlovingsdiner, bestond Teddy - inmiddels Ted - het om precies op dat moment op te staan en het glas te heffen waarop een ober hem zijlings met een voorgerecht benaderde. Wat volgde was een harde kopstoot tegen het bord tomatensoep, met alle onfortuinlijke gevolgen vandien.
Ondanks ons linkshandig gedrag bleven wij in de familiekring opvallend geliefd. Op een leeftijd waarop ik de strekking van haar woorden nauwelijks begreep, hoorde ik een tante eens met betrekking tot Teddy en mij opmerken: ‘Kinderen zijn de vleesgeworden uitdrukking van het menselijk tekort.’ Daarbij keek zij zo liefdevol in onze richting dat wij snel naar de keuken vluchtten.
Mij lukte het beter dan Teddy mijn onbeholpenheid te boven te komen. Bij hem werd het alleen maar erger, om tenslotte te ontaarden in een algehele sociale fobie die hem het leven vrijwel onmogelijk maakte. Een nicht van mij was de laatste die hem, met een fles wijn op de grond voor de HEMA gezeten, nog in levenden lijve heeft gezien.
Nee, dan mijn coole vriend Pjotr, voor wie ik ooit oppastante was. Hem zal zo’n levensloop waarschijnlijk bespaard blijven. Zijn moeder stuurde hem, toen hij wat onhandig en verlegen werd, op achtjarige leeftijd naar de workshop ‘Kik, dit ben ik’, waar hij samen met leeftijdgenootjes getraind werd in weerbaarheid en zelfvertrouwen. Volgende week wordt hij 18: een aardig mens-in-wording met een open blik en een leuk stel vrienden om zich heen.
Maar dan ik, straks, als ik hem feliciteer. Ik weet zeker dat ik dan weer verander in de stoethaspel van weleer. Zo gaat het nu al jaren tussen ons, sinds zijn vroege puberteit - de tijd waarin mijn neefje en ik nog volop blunderden en stuntelden. Is het zijn onbevangenheid, zijn onvolgroeide ‘ik’ die het nog springlevende kind in mij wakker roept? Waarom anders verlies ik, zodra hij zijn boomlange gestalte voor een kus naar mij overbuigt, al mijn aangeleerde trucjes, het complete raffinement waarmee ik mij als volwassene in de wereld heb leren handhaven? Mijn verjaarszoen zal onbedoeld in zijn hals belanden en mijn voorgenomen, bloemrijke wensen zullen verschrompelen tot een simpel ‘doe je best’. Op die momenten besef ik: mijn tante zag het indertijd verkeerd. Het menselijk tekort zijn wij zelf, niet onze kinderen.

Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.

Reinout Dijkstra is illustrator uit Zwolle. Hij maakt tekeningen, schilderingen, foto's en soms ook nog een klein tekstje. Zijn werk is geaard in zijn eigen ervaringen, hij geniet van dingen als lichtval, kleur en is niet vies van een grapje.