Het leek alsof het duister alwéér eerder was ingevallen. Of misschien was het die dag niet eens echt licht geweest. Het miezerde, maar niet zo dat je er je paraplu voor moest opzetten. Op de singel, waar een lint van auto’s traag aan ons voorbij trok, waren sommige stadsvilla’s al met lichtslingers en enorme kerstkransen versierd. Het was de avond van Thanksgiving. We waren op weg naar zijn dochter.
Achter een van die hoge, rijk bewerkte gevels had de dochter kortgeleden een verdieping betrokken, samen met haar vriend. De verbouwing was vlot verlopen: tijd om ons met champagne te verwelkomen in hun gematerialiseerde droom. Zij – 23, stralend en zelfbewust – ging ons voor in de royale kamer-en-suite, waar de 19e eeuw vanaf zijn hoge, met engeltjes verfraaide stucplafonds welwillend neerkeek op het functionele Nu, met zijn designbank, flatscreen, elektrisch aangestuurde open haard en multi-inzetbare keukentafel. Op de vloer lag fonkelnieuw visgraatparket, driemaal zo breed als het oorspronkelijke, maar aan de randen voorzien van de traditionele, donkergekleurde biezen. Alles, maar dan ook alles was perfect aan dit huis.
Niets stond een mooie toekomst voor dit jonge stel nog in de weg.
In zo’n zelfde droomhuis had ik, eeuwen geleden, ook mijn geluk beproefd. Net als de dochter en haar vriend had ook ik met mijn toenmalige wederhelft een borrel gegeven. De ‘oh’s’ en ‘ah’s’ waren niet van de lucht geweest. ‘Hier ga je zeker wel een salon houden’, zei een vriendin, die veel van Louis Couperus hield en al helemaal voor zich zag hoe ik hier, tussen de kandelaars en fluwelen gordijnen, ouderwetse avondjes zou geven vol pianomuziek en klassiek gezang.
Natuurlijk ging ik dat doen! Ware het niet dat een huis met zoveel allure ook maar een huis is, en als je het niet met de juiste persoon deelt, kun je net zo goed in een tent wonen. Beter zelfs.
In mijn geval stonden de verdroogde kamerplanten al snel symbool voor hoe het er met de liefde voorstond. Het besef dat de droom een illusie was geweest, kwam op de dag dat een vijfjarig nichtje door ons huis huppelde, stilhield bij een vaas verlepte tulpen en monter uitriep: ‘tante Trudy, die bloemen zijn klaar met bloeien!’
Klaar met bloeien. Zo voelde ik mij zelf ook. En ik was nog geen vijftig.
Inmiddels waren de dochter en ik met onze champagne op de designbank neergestreken. ‘Wat grappig’, zei ik tegen haar, ‘ik heb ook eens in zo’n soort huis gewoond.’ Ze keek verrast. ‘O, echt?’
Haar vader was intussen achter mij gaan staan en kneedde mijn schouders.
‘Vertel!’, zei ze.
Maar ik ging haar mijn verhaal besparen.
Wat deed het ertoe, nu mijn tweede bloei net was begonnen.
Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.
Bram Dirven