Het bos bestaat tachtig jaar en dat moet gevierd worden. Er is een kinderfestival, met een theatervoorstelling en tal van activiteiten.
‘‘Waarom gaan we niet gewoon naar de speeltuin?’’ vraagt Annika argwanend terwijl we de stad doorfietsen.
‘‘Het is toch leuk om een keer wat anders te doen? Bovendien is de speeltuin niet jarig. Het bos is jarig. Daarom is er feest.’’
‘‘Het bos was toch ook niet op mijn verjaardag?’’
‘‘Annika, denk toch eens na. Al die bomen zouden toch nooit in onze woonkamer passen?’’
Achter mij wordt opstandig gezwegen.
‘‘Het wordt hartstikke leuk, lieverd. Er is theater. En er zijn activiteiten.’’
‘‘Wat zijn akkievietreiten nou weer?’’
‘‘Gewoon, dingen. Om te doen. Hartstikke leuk.’’
Ik stop langs het fietspad om het kaartje op mijn telefoon nog eens goed te bestuderen.
‘‘Zijn we verdwaald, papa?’’
‘‘Natuurlijk, lieverd.’’
De rij voor de ingang beweegt zich tergend traag. De zon schijnt ondraaglijk, het zweet gutst langs mijn lijf.
‘‘Ballonnen, ballonnen!’’ hoor ik Annika jubelen. In de verte houdt een man verkleed als boom een gekleurde tros vast. Ik voel mijn plakkerige hand de grip op die van mijn dochter kwijt raken.
‘‘Hier blijven!’’ commandeer ik voor de vorm en begin dan achter haar aan te rennen. Zij huppelt vrolijk langs alle benen heen, ik wurm me er een weg achteraan.
‘‘Let dan toch op je kind,’’ wordt er gesist.
Goddank weet ik Annika vast te pakken en naar mij toe te trekken. Ik hoop schuld in haar blik te zien, maar wat ik zie lijkt eerder op medelijden. Net als ik met mijn verplichte preek wil beginnen, vult een verschrikkelijke duizeligheid mijn hoofd. Zo dadelijk stort ik nog neer in het gras en zal een EHBO-dienst de rest van ons dagprogramma mogen verzorgen. Uit mijn tas haal ik een waterfles en zet deze aan mijn mond.
‘‘Gadverdamme, wat een misselijke manier om voor te dringen,’’ gromt een gespierde man met een kleuter op zijn blote schouders.
‘‘Heeft u het tegen mij?’’ vraag ik, bijna monter vanwege het verkoelende water en de wegzakkende duizeligheid.
‘‘Dacht je dat ik deze truc nooit gezien had? Je koter weg laten rennen om lekker een plekje vooraan te bemachtigen? Mooi voorbeeld geef je dan. Het is dat die kids er bij zijn, anders zou ik je in een driedubbele knoop leggen.’’
Trillend als een rietje loop ik met Annika terug naar de plek waarvan ik denk dat we er net stonden.
Wanneer we na drie kwartier de ingang naderen zien we de reden voor deze file: een uitgebreide tassencontrole. Een hoogzwangere vrouw met een duobuggy schreeuwt tegen een man in een oranje hesje, die potjes Olvarit uit haar luiertas haalt en in een container werpt.
‘‘Dit kunt u toch niet maken! Hoe moet ik nou mijn baby’s voeden?’’
‘‘Dat is uw probleem, mevrouw. Glaswerk op het terrein is verboden. De regels zijn er ook voor uw veiligheid.’’
‘‘Hé, zo praat je niet tegen een dame,’’ roept de man die mij van voordringen betichtte. Blijkbaar hebben we hem toch weer bijna ingehaald.
‘‘Ja, doe eens even normaal man,’’ valt iemand hem bij.
‘‘Zij begon anders met schreeuwen hoor,’’ stamelt de controleur.
‘‘Waarom is iedereen boos?’’ vraagt Annika.
‘‘Omdat de zon schijnt,’’ fluister ik.
We zijn eindelijk binnen.
‘‘Zullen we dan maar een ijsje gaan halen?’’
‘‘Jaaaaaaaaaaaaaaaa!’’
En zo staan we opnieuw in een rij. Na twintig minuten zijn we aan de beurt.
‘‘Graag een hoorntje met citroen en een hoorntje met aardbei’’.
‘‘Een goede keuze. Dat is dan twee muntjes,’’ zegt de ijscojongen.
‘‘Twee euro?’’
‘‘Nee, twee muntjes.’’
De rij voor de muntjes gaat gelukkig een stuk vlotter. Na een kwartier zijn we aan de beurt. De rij voor de ijscokar is ditmaal echter een stuk langer. Zeker een half uur moeten we wachten. Annika blijft braaf mijn hand vasthouden. Ik begin mij zorgen te maken of zij zo nog wel oog zal hebben voor de festiviteiten; hitte en verveling laten haar steeds zwaarder tegen mijn been leunen. Als ik zeg dat we aan de beurt zijn, schrikt ze wakker.
‘‘Wil je nog steeds aardbei?’’ vraag ik aan haar.
‘‘Ja, lekker, aardbei-ijs!’’ roept ze verrukt.
‘‘Een hoorntje met aardbei en een hoorntje met citroen,’’ herhaal ik tegen de ijscojongen. God, wat zal zo’n verfrissend vruchtenijsje mij goed doen.
‘‘Sorry, bijna alles is op,’’ deelt de jongen mede. ‘‘We hebben alleen nog rum-rozijnen.’’
De voorstelling heet Het winderige prinsje en gaat over een knappe prins – gespeeld door een potige vrouw van middelbare leeftijd – die maar geen prinses kan vinden, omdat hij elke keer wanneer een romantisch moment zich aandient een oorverdovende scheet moet laten. Sommige kinderen lachen, misschien wel omdat dat van ze verwacht wordt. De meeste staren verwachtingsvol naar het podium, alsof de ware toedracht van het gebeuren elk moment kan worden onthuld.
‘‘Ik vind het vies,’’ snikt een jongetje.
‘‘Zo goed Paddington, dat je met ons wil delen wat het bij jou losmaakt,’’ straalt zijn moeder en ze geeft hem een stengel selderij.
Annika houdt haar armen naar mij gestrekt. Zij weet dat ik haar niet meer op mag tillen van de fysiotherapeut. En het gaat zo goed, want ik heb al zeker twee weken nauwelijks last meer van mijn rug. Maar als ik haar nu laat staan, kan zij onmogelijk iets zien van wat er op het podium gebeurt. Ik zet haar op mijn nek. Vechtend tegen de pijn kijk ik naar de rest van de voorstelling. Als ze stil zit gaat het nog wel, maar wanneer de prins haar ritmisch ruftend maant zijn bewegingen te volgen op de beat van Right Said Freds 'I’m Too Sexy' voel ik mijn wervelkolom in elkaar storten. Ik probeer voor de zoveelste keer een vriendin te bellen die hier ook ergens met haar kroost moet rondlopen. Alle kinderen die ik zie hebben telefoonnummers op hun arm, maar er lijkt geen enkel bereik op dit festival te zijn.
Na de voorstelling is het weer tijd voor een rij, nu om geschminkt te worden. Dit is veruit de langste rij van de dag. Wanneer we na anderhalf uur wachten in de brandende zon aan de beurt zijn, is Annika diep in slaap.
‘‘Oh, ik weet eigenlijk niet of wij dat mogen, slapende kinderen schminken,’’ weifelt het meisje.
‘‘Jawel, dat mag jij,’’ zeg ik dreigend. ‘‘Als zij wakker wordt is ze een leeuw.’’
Als Annika wakker wordt moet ze plassen. Heel nodig plassen.
‘‘Jullie mogen zo gewoon weer in de rij aansluiten hoor,’’ zegt het meisje. ‘‘Dan maak ik het af, dat is geen enkel probleem.’’
Met een halve leeuw sluit ik mij aan bij de rij voor de wc.
‘‘Je houdt het op hoor,’’ zeg ik tegen haar. ‘‘Leeuwen plassen niet in hun broek. En ik heb geen schone kleren bij me.’’
‘‘Laten we naar huis gaan,’’ opper ik moedeloos wanneer we de wc’s verlaten. Annika lijkt bij dit vooruitzicht volledig op te leven. We lopen naar de uitgang van het festival. Nog net op tijd bedenk ik dat onze muntjes nog niet op zijn. Gelukkig zie ik een standje met waterijs en de rij is niet eens al te lang. Een kwartiertje wachten kan er nu nog wel bij. Met vier raketjes à 2,50 per stuk stappen we op de fiets.
‘‘Gaan we morgen weer gewoon naar de speeltuin?’’ vraagt Annika hoopvol.
Ik beloof haar plechtig om nooit meer origineel te doen.