Mark Rutte is de minister-president van ons land. En hij is dat al zo’n vijf maanden. Waar was ik al die tijd geweest? Met open mond staarde ik naar het televisiescherm. Natuurlijk wist ik het wel, maar ik had deze informatie nooit de kans gegeven om tot mij door te dringen. Ik wist het zoals ik weet dat gelatine gemaakt is van koeienbotten, maar daar nooit bij stil sta wanneer ik een zak winegums leeg vreet. Had ik nog wel recht om op 3 maart te gaan stemmen? Of was het nou 4 maart dat ik naar de stembus moest? Welke datum was het eigenlijk vandaag? Ergens tussen de stapel kaarten met dansende olifantjes en snoezige poppetjes moest de oproep liggen. Was mijn ID eigenlijk nog wel geldig? Hoeveel paspoorten mocht ik ook alweer hebben tegenwoordig? En wat was er nou aan de hand in Egypte? Of was het nou Libië? Nee, Egypte toch?
Had ik als zichzelf respecterend columnist nog wel het recht een letter op papier te zetten, als de actualiteiten dusdanig aan mijn vizier waren ontglipt? Wekenlang had ik mijn lezers lastig gevallen met beslommeringen over het vaderschap. Zat iemand daarop te wachten? Wilde ik de mannelijke Daphne Deckers worden? Lekker keuvelen over rompertjes en buggy’s?
Was die man op tv nu werkelijk onze minister-president? Hij voelde niet als een premier. Hij oogde veel te ontspannen, alsof het hem allemaal overkwam, alsof hij voor de zoveelste keer in een grap van zijn studievriendjes was getuind. Of was ik het die hier in de maling werd genomen? Wilden ze me gek maken? Hingen er verborgen camera’s onder de commode? Jan-Peter is mijn premier en zal dat ook wel voor altijd blijven, zoveel was zeker. Voor de rest bestond alleen nog maar twijfel.
Illustratie: Irene Wiersma
Men spreekt wel eens van een ‘roze wolk’ waarin je terecht komt wanneer je een mens op aarde hebt gezet. Maar dat die wolk zo hermetisch verzegeld was, realiseerde ik mij pas toen ik Rutte ondervraagd zag worden door Pauw en Witteman. Maandenlang was ik afgesloten van de wereld die, zeg maar, gewoon door draaide. De opgelopen schade kon ik onmogelijk ooit nog inhalen, ik zou niet weten waar ik moest beginnen. Dan maar terug die wolk in? Daarvoor was het ook te laat, nu ik me realiseerde dat ik van de realiteit aan het vervreemden was. Eigenlijk had ik de televisie nooit aan moeten zetten.
Na minutenlang door de woonkamer te hebben geijsbeerd, liep ik naar de slaapkamer. Daar was mijn dochter de linkerborst van haar moeder leeg aan het slurpen. Ik keek de zuigeling aan en langzaam sijpelden mijn vragen over Egypte, Libië en Rutte weg, alsof het dronkemansdromen waren die verdwijnen in de lucht van gebakken spek. Ik hoefde mij nergens druk om te maken. Annika was vele malen ‘echter’ dan Assange en Kadhafi. Eigenlijk was zij het enige dat daadwerkelijk bestond.
Ik had me nog zo voorgenomen om mijn blik van mijn knusse huishouden te verplaatsen naar de wereld om mij heen. Haarscherp en vilein zou ik de actualiteiten duiden, de tijdsgeest vangen in onvergetelijke zinnen. Maar als ik de tv aanzet raak ik in blinde paniek, en als ik mijn dochter zie vergeet ik alles weer. Hoe krijg ik ooit nog een letter op papier?
Alles wat ik heb is een perspectief en een toetsenbord om dat met wat lezers te delen. Een stapel kranten of een stapel luiers maakt daarin geen verschil, zolang ik maar ergens bij betrokken blijf. De luiers hebben mij vandaag het hardste nodig, dus die kranten komen morgen wel. Voorzichtig zal ik ze doorwerken, zonder de verwachting er gelijk iets mee aan te kunnen. Langzaam ontwaak ik uit een goddelijke vervreemding, die het leven zelf genoemd mag worden, met de stille hoop dat ik nooit volledig wakker word.