Halverwege een etentje bij vrienden kwam het gesprek op de dood. Iedere leeftijd kent nu eenmaal zijn favoriete thema’s. Nadat we een aantal dierbare overledenen hadden behandeld, kwamen kwesties als reïncarnatie, euthanasie en donorregistratie ter tafel. Al babbelend gaven we elkaar de sla door en schonk de gastheer ons nog eens bij.
En terwijl de meningen en inzichten over elkaar heen buitelden, klopte een oude herinnering aan mijn deur - zo hard dat ik hem wel moest binnenlaten.
Ik zal een jaar of acht, negen geweest zijn. Het was winter en zo koud, dat de ijsbloemen al op de ramen hadden gestaan toen mijn vader me ’s avonds was komen instoppen. Ik had even geslapen maar nu lag ik al een tijdje wakker. Mijn kruik was gelukkig niet meer zo heet.
En ineens overviel het me, vanuit het niets: een verstikkende, peilloze angst, alsof ik ergens heel erg van geschrokken was. Maar er was niets gebeurd. Er was me alleen maar een woord ingevallen. Eerst lag ik nog heerlijk opgerold onder de dekens, en ineens was het woord er: dood. Of eigenlijk waren het twee woorden: ‘ik’ en ‘dood’. Tot dan toe had ‘dood’ alleen in verband gestaan met opa, oma en oom Jo. Het overweldigende besef dat ik zelf ook dood kon gaan, was in een flits tot me doorgedrongen en liet me niet meer los.
Ik hield het al snel niet meer uit en kroop uit bed - weg van het donker, de trap af naar de veilige huiskamer. Mijn moeder stond te strijken, mijn vader zat aan tafel de krant te lezen. Ze keken allebei op, zonder te schrikken, alsof ze het heel gewoon vonden dat ik daar stond te bibberen in mijn kikkerpyjama. Mijn vader legde zijn krant neer en klopte op zijn knie. Hij dacht waarschijnlijk dat ik ‘eng gedroomd’ had – de enige legitieme reden om halverwege de avond nog even bij ze aan tafel te komen zitten.
Maar ik had niet eng gedroomd, ik was zomaar bang geworden. Eenmaal op zijn knie probeerde ik het hem uit te leggen. Mijn moeder ging door met strijken, wetend dat mijn vader het enige juiste antwoord zou geven. ‘Lieverd,’ zei hij, terwijl hij over mijn bol streek, ‘maak je maar geen zorgen. Kinderen gaan niet dood, alleen oude mensen gaan dood. En ga nu maar lekker slapen’.
Het ploffen van een wijnkurk bracht me weer terug in het nu.
‘Laatst had ik ’s nachts zoiets raars’, klonk de stem van de gastvrouw. ‘Heel beangstigend. Ik lag al een tijdje wakker en ineens had ik een soort inzicht. Een glashelder besef: als ik straks doodga, is alles weg.’
Weer hoorde ik de echo van mijn vaders woorden - achteraf een liefdevolle leugen, maar wel een verbluffend heilzame. Geen godsdienst, goeroe of filosofie zou in mijn latere leven kunnen tippen aan de kracht van zijn troost.
We keken elkaar aan en zwegen. Haar man sloeg een arm om haar heen, zoals hij dat waarschijnlijk ook in die bewuste nacht had gedaan.
Liefde. Een ander antwoord was er niet op de dood.
Nu hoefden we ons er alleen nog maar mee te verzoenen.

Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.

Rosanne van Leusden is illustrator, wonend en werkend in Amsterdam.