Koen Alfons schrijft elke twee weken een column voor Hard//hoofd, afgewisseld door Kasper van Royen.
We verbleven een paar dagen in Bologna. Het kind gedetacheerd bij zijn grootouders. Het was weer even zoals vroeger.
We arriveerden tegen elf uur s ’avonds, te laat om nog de stad in te gaan. Dat vonden we niet erg, we zochten de hotelbar op.
De bar van het Grand Hotel Elite heeft een donkerbruine lambrisering die vanaf de muren overloopt in het plafond. Je hebt het gevoel dat je in een gezellige, glimmende kist zit. De tijd heeft er sinds 1975 niet geheel stil gestaan: er hangt een foto van Andrea Pirlo boven de sigarettenautomaat.
De barkeeper is oud en te zwaar, zoals dat hoort in een hotelbar. Zijn overhemd is van hoge kwaliteit maar te vaak gewassen. Het bovenste knoopje van zijn gilet ontbreekt. Het ligt waarschijnlijk thuis in de keuken. Zijn vrouw is er nog niet aan toegekomen. Volgens het plaatje op zijn borst heet hij Emanuel. Zo heette de laatste koning van Italië ook.
Hij gaf ons het cocktail-menu en zette pinda’s neer. We namen een dry martini, een drankje dat je nooit ergens bestelt, behalve in een hotelbar. Emanuel ging aan de slag.
Achter de bar, hoog in een hoek tegen het plafond, was een TV gemonteerd. Een minpunt. Hotelbars behoren een vacuüm te zijn. Maar wat altijd gebeurt in de nabijheid van een scherm, gebeurde - ik ging ernaar zitten kijken. Hongaarse agenten wierpen broodjes over een hek. Achter het hek stonden vluchtelingen die naar de broodjes graaiden. Iets verderop zaten mensen op de grond, roerloos. Misschien hadden ze geen zin in broodjes, of waren ze te moe om te graaien.
L. wendde haar blik af. Ze zei dat ze het niet kon aanzien. Ik zei dat ik het ook niet kon aanzien maar dat we toch moesten kijken. Ze vroeg waarom. 'Het verandert niks.'
'Zodat we weten wat er gebeurt,' zei ik. 'En dat verandert ook niks. Maar het niet willen weten. Dat maakt het erger.'
Emanuel legde twee servetjes op de bar en zette de Martini’s er op en zei: 'Prego.' Nog zo’n hotelbarheerlijkheid: geen viltjes maar servetjes. We proostten en keken niet meer naar het scherm. De cocktail was perfect. Geen wonder dat James Bond er al een halve eeuw op draait.
Een paar dagen voordat we weggingen, zag ik voor het eerst De Foto. Een strand. Een Syrisch jochie. Dood. Ik wendde mijn blik af, want ik zag mijn zoontje. Hij heeft ook zwarte sportschoenen.
Graaiende handen achter een hek, uniformen aan de andere kant. Ik hebt het eerder gezien maar dan in zwart-wit. Wat ik ook eerder heb gezien zijn Afrikanen die graaien naar broodjes. Maar dat is Afrika. Daar graaien ze al jarenlang naar broodjes.
Deze vluchtelingen staan op de stoep. Ze willen Europa in omdat er thuis boven hun hoofd olievaten ontploffen. Kan Europa ervoor zorgen dat dit ophoudt? Waarschijnlijk wel. Maar dat geldt ook voor de honger in Afrika.
Een doorsneeburger kan geld geven aan Vluchtelingenwerk. Dat doen veel doorsneeburgers. Een van mijn collega’s is van mening dat die mensen hun geweten afkopen. Maar wat hebben we op ons geweten? Wij laten die vaten niet ontploffen. Onverschilligheid, zegt de collega. Rustig verder leven terwijl mensen verdrinken in de Middellandse Zee. Gruwen van een dood jongetje op een strand, dat posten op Facebook, en vervolgens op vakantie gaan naar, noem eens iets, Bologna.
Maar wat dan? Met z’n allen naar Hongarije om dat hek naar beneden te halen? Lijkt mij onrealistisch en bovendien onzalig.
We zijn rijk. We geven geld. Dat kunnen we. En we kunnen blijven kijken naar beeldschermen zodat we weten wat er gebeurt. En wanneer we zien dat ze aan onze grens staan, kunnen we rustig blijven. Het zijn mensen. Ze zijn van deze planeet.
De belangrijkste reden waarom ik zo graag in hotelbars kom, is het gevoel van een knusse veiligheid. Ik huur een kamer in een hotel. Dat hotel heeft een bar. Dat is een beetje mijn bar, omdat ik hier voor even woon.
Ik voel me veilig op een vreemde plek.