Ik moest mee naar het creatieve kamp. Jarenlang was het mij gelukt om onze vakantieplannen een andere richting op te sturen, maar ditmaal was mijn vrouw onverbiddelijk.
‘‘In een bosrijke omgeving met leuke mensen je creativiteit de vrije loop laten, je zal verbaasd zijn hoe goed dat jou zal doen,’’ had ze bemoedigend gezegd.
‘‘Maar het combineert alles waar ik op tegen ben: kamperen, creativiteit, bossen en mensen,’’ wierp ik dan tegen. Ik probeerde kracht in mijn stem te leggen, maar voelde aan alles dat het een verloren strijd was.
‘‘Ben je ook tegen mij dan?’’ vroeg mijn wederhelft vervolgens, die van haar vijftiende tot haar twintigste elke zomer naar het creatieve kamp was gegaan. ‘‘Ik heb je al zo vaak gezegd dat het creatieve kamp mij gevormd heeft. In feite ben jij ook een beetje met het creatieve kamp getrouwd.’’
Ze voegde eraan toe dat ik tenminste onze dochter deze vorming moest gunnen. Bij het creatieve kamp werden activiteiten voor alle leeftijden georganiseerd, ook voor de allerkleinsten.
Met een zucht gaf ik mij gewonnen. Teder werd er over mijn rug geaaid.
‘‘Je hoeft echt niet bang te zijn, lieverd. Als jij dat niet wil, hoef je niet eens aan de activiteiten daar mee te doen. Je kan ook gewoon lekker de hele dag bij de tent zitten en boekjes lezen. Annika en ik vermaken ons wel.’’
Als ik van twee dingen hou zijn het zitten en lezen, zelfs als het bij een tent is. Het creatieve kamp begon er haast aantrekkelijk door te klinken.
Annika wordt om half tien op het Peuterveld verwacht. ‘‘Breng jij haar maar, dan kan ik mij nog even omdraaien,’’ had haar moeder vanaf het luchtbed gebromd. Het duurt even voordat ik het Peuterveld gevonden heb. Het creatieve kamp bestaat onder meer uit een Dreumesdorp, een Kleutertuin en een Kinderplein. Als we eindelijk de juiste plek bereikt hebben, zitten alle peuters al in een kring. In het midden van de kring staat een man met een petje achterstevoren op zijn kale hoofd een lied te zingen, zichzelf begeleidend op een ukelele. Ik til Annika op en stap over het rode touw dat om het Peuterveld gespannen zit. De man staakt zijn lied en roept: ‘‘O nee! O nee! Wat doen jullie nou, dommerikjes? Dat is toch een muuuuuuuuuur.’’
‘‘Een muur?’’ vraag ik geschrokken en stap snel terug naar de andere kant.
‘‘Een onzichtbare muur. Zie je dat dan niet?’’
De man kijkt met grote ogen de hele kring rond.
‘‘Hij ziet het niet,’’ fluistert hij vol ongeloof.
‘‘Sorry,’’ glimlach ik, ‘‘ik heb mijn bril in de tent laten liggen. Nu zie ik het.’’
Het is mij onduidelijk welk spel er gespeeld wordt, maar het lijkt mij verstandig om het maar mee te spelen.
‘‘Maar papa,’’ zegt Annika vol verbazing, ‘‘jij hebt toch helemaal geen bril?’’
Ik kijk naar de kring aan de andere kant van het touw. De peuters houden in opperste concentratie het gesprek in de gaten.
‘‘En hoe heet jij dan?’’ vraagt de man aan mijn dochter.
‘‘Annika,’’ lacht Annika, met een blik van verlegen gelukzaligheid.
‘‘Ik ben Rik,’’ zegt de man. Hij steek zijn hand naar haar uit, maar trekt hem halverwege weer terug.
‘‘Au! Au! Heb ik me tegen de muur gestoten. Nou ben ik bijna zo dom als die papa van jou.’’
Annika komt niet meer bij van het lachen. Ook de kring giert het uit. Daarna wijst Rik ons de doorgang.
De verschillende activiteiten voor volwassenen staan omschreven op een groot prikbord. We kunnen kiezen uit onder andere: ‘‘Ontdek de trommelaar in jezelf’’, ‘‘Droombomen aquarellen’’, ‘‘George Michaels Faith a capella koorzang,’’ en ‘‘In de ruimte met je lichaam rollen’’. Mijn vrouw en ik hebben van tevoren afgesproken om niet hetzelfde te gaan doen, maar daar komen we toch maar op terug. Er is maar een ding dat ons beiden een beetje aanspreekt. ‘‘Relationele spanningen,’’ is de naam van deze workshop in de categorie improvisatietheater.
Voor het toneeltentje staat een lange jongen met zijn handen in zijn kontzakken ons op te wachten. Verwachtingsvol wordt er gekeuveld door de ruim dertig deelnemers. De jongen tuurt in de verte om te zien of zich nog meer mensen aan zullen sluiten. Na enkele minuten haalt hij zijn rechterhand tevoorschijn, veegt hiermee wat denkbeeldige roos van zijn linkerschouder, en legt het op zijn hart.
‘‘Goedemorgen,’’ galmt hij, alsof hij voor een gevuld stadion staat.
Hij wijst met zijn vinger naar een plek achter de bomen waar een echo vandaan moet komen en er verschijnt een krampachtige grijns op zijn gelaat.
‘‘Goedemorgen,’’ zegt hij nog een keer, maar nu fluisterzacht.
Met de mouw van zijn vest wrijft hij over zijn stoppelbaardje, alsof zich daar opeens een vreselijke jeuk aandient. Hij stopt daar weer net zo plotseling mee, alsof de vermeende jeuk er nooit geweest is, en laat zijn rechterhand weer in zijn kontzak glijden.
‘‘Ik ben Gerben. Ger-ben. Voor wie mij nog niet kent, ik ben acteur.’’
Hij laat weer een stilte vallen en kijkt aandachtig rond. Het lijkt erop dat hij met iedereen oogcontact wil maken, maar de meeste mensen staan voor elkaar.
‘‘Voordat wij gaan beginnen, heb ik een mededeling die sommigen niet leuk zullen vinden, maar die toch noodzakelijk is. Zoals jullie weten gaan we ons vandaag in de relationele spanningen storten, en dat doen wij met overgave. Het gaat ontzettend intens worden. Ont-zet-tend intens. Maar er mogen geen mensen meedoen waar al een intieme relatie tussen bestaat. Dat zou namelijk voor ruis zorgen.’’
Wanneer Gerben het woord ‘ruis’ uitspreekt, geeft hij met palm van zijn rechterhand kleine klapjes op de rug van zijn linker.
‘‘Dus kijk elkaar even goed aan. Kijk jezelf ook even goed aan. Er schijnt nog plek te zijn bij ‘‘In de ruimte met je lichaam rollen,’’ daar kan je je nu nog bij aansluiten.’’
Er wordt in mijn nek geaaid.
‘‘Dit lijkt me nou echt iets voor jou, lieverd. Ik ga lekker bij de tent zitten, boekjes lezen,’’ zegt mijn vrouw in mijn oor en ze loopt weg van de groep.
Illustratie: Merlijn van Bijsterveld
Uit de toneeltent moeten we stoeltjes pakken en daarmee een kring vormen op het zompige gras. Het heeft de hele nacht geregend, maar nu schijnt de zon.
‘‘Zorg ervoor dat er voldoende ruimte is tussen jou en de persoon naast je, zodat je de energie van de ander net niet voelt,’’ instrueert Gerben peinzend.
Daarna worden er plakkertjes doorgegeven. Daarop moeten we de naam schrijven van de persoon die we vandaag zullen zijn. Ik kies voor Alfons.
‘‘Theater is een ander mogen worden. Een naam is een hulpmiddel, een handvat, een nieuw begin. Maar natuurlijk blijf je jezelf meedragen. En dat moet ook. Heb daar oog voor... Of niet. Theater is geen rolletje spelen. Theater is....’’
Het lijkt wel alsof Gerben steeds zachter gaat praten naarmate het bongospel van het veld achter ons in volume toeneemt. Van het veld ter rechterzijde stijgt met steeds kortere tussenposes een kakofonische koorzang op, waaruit met enige moeite de tekst ‘‘Well I guess it could be nice, if I could touch your body,’’ te herkennen valt. Het veld tegenover ons is het Peuterveld. Ik zie Annika met haar medepeuters rondjes rennen om Rik, die een soort kozakkendans lijkt te doen. Een wind suist door de dennenbomen. Enkele straaljagers scheren in oostelijke richting.
‘‘Verplaats dus de stilte in jezelf en probeer de stilte van de ander op te vangen,’’ concludeert Gerben met samenvouwende handen zijn instructie. Iedereen staat op. Ik heb bij god geen idee wat de bedoeling is.
Zou ik de enige zijn die voor het eerst op het creatieve kamp is? Meisjes met gekleurde dreadlocks, gespierde kerels, een omaatje op klompen, een heertje met een vlinderdas.... ze lijken het hier allemaal zo vanzelfsprekend te vinden. Iedereen begint door elkaar te lopen. Met mijn hart bonzend in mijn keel doe ik mee.
‘‘Accepteer geen uitnodiging voordat je haar ontvangen hebt. Wacht met beïndrukken tot een blik in je stilte kan worden toegelaten. Pak de omgeving die de ander in jou creëert,’’ prevelt Gerben, alsof hij een boodschappenlijstje dicteert, om er na een kort denkmoment aan toe te voegen: ‘‘Of niet.’’
Na ons een klein kwartier zo te hebben laten ronddolen, pakt Gerben een golfballetje uit zijn borstzak en werpt die onderhands in onze richting. Iedereen houdt stil, blijkbaar is dit afgesproken. We volgen het balletje met onze ogen. Het rolt tegen de punt van mijn schoen. Gerben loopt naar mij toe. De andere mensen moeten terug naar hun stoelen.
‘‘Wie ben jij?’’ vraagt hij ernstig.
‘‘Kasper,’’ zeg ik verlegen.
Gerben schudt zijn hoofd. Ik slik. De mensen kijken mij aanmoedigend aan. Dan begrijp ik wat ik moet zeggen.
‘‘Oh, stom. Alfons natuurlijk.’’
‘‘En wie is Alfons?’’
‘‘Nou, ik denk...’’
‘‘Niet denken. Weten.’’
‘‘Een hele gewone jongen. Banketbakker.’’
‘‘Kinderen?’’
‘‘Nog niet.’’
Gerben strijkt met zijn rechterhand over zijn linkerdij en tekent met zijn linkerhand cirkels in de lucht.
‘‘Dit vind ik mooi,’’ zegt hij ontroerd. ‘‘Zagen jullie wat er hier gebeurde?’’
‘‘Hij werd het echt even,’’ kreunt het omaatje op klompen.
Gerben legt zijn hand op mijn wang en zegt plechtig: ‘‘Hij is het nog steeds.’’
De volgende oefening bestaat eruit dat we tegenover een partner tien minuten moeten zwijgen, om zo te ontdekken wat onze relationele spanning is. Een gespierde kerel heeft mij uitgekozen. Hij houdt zijn ogen dicht en maakt af en toe een schokkende beweging, alsof hij tegen tranen vecht.
‘‘Papa!’’ hoor ik opeens. Vanaf het Peuterveld zie ik Annika onze kant op rennen. Twee papieren bekertjes zitten met een touw op haar hoofd bevestigd.
‘‘Papa, papa, ik ben een slakje.’’
‘‘Lieverd, je mag helemaal niet van het Peuterveld,’’ sis ik.
Gerben komt tussen ons in staan.
‘‘Dat is jouw papa helemaal niet,’’ zegt hij. Voor het eerst houdt hij zijn handen stil terwijl hij spreekt.
‘‘Ja, sorry, dat is mijn dochter,’’ wil ik zeggen, maar Gerben legt een vinger op mijn lippen.
‘‘Alfons heeft geen kinderen. Nog niet. Hij heeft het ons zelf verteld.’’
‘‘Dat is mijn papa hoor,’’ stampvoet Annika.
Rik komt naar ons toegerend.
‘‘Jij kan toch niet over de muur heen, gekkiebekkie,’’ zegt hij buiten adem.
‘‘Rik, dat slaat nergens op,’’ lacht Gerben. ‘‘Ze is toch een slak? Hoe kan jij dan een muur voor haar creëren? Die muur moet uit haarzelf komen... Of niet.’’
‘‘Zullen we ons alsjeblieft niet met elkaars activiteiten bemoeien?’’ zegt Rik, zijn ukelele dreigend in de lucht houdend.
‘‘Is het niet al tijd voor de lunch?’’ mompelt het heertje met de vlinderdas.
‘‘Juist,’’ kucht Gerben. ‘‘Jullie mogen voor de komende twee uur weer jezelf zijn... Of niet.’’
‘‘En? Hoe hebben jullie het gehad?’’ straalt de vrouw op het klapstoeltje. Er liggen broodjes, een halve fles wijn en een stapel boeken op het picknickkleed.
‘‘Ik moet plassen.’’ Het meisje zegt het alsof ze een vreselijk geheim opbiecht.
‘‘Oh, je papa gaat wel even met je mee,’’ bepaalt haar moeder geruststellend.
‘‘Dat is mijn papa niet. Ik wil mijn papa!’’ snikt het meisje.
‘‘Huh? Wat is er met haar aan de hand?’’
Ik zucht en wijs naar het plakkertje op mijn shirt.
‘‘Maar de komende twee uur mag ik weer mezelf zijn.’’ Ik hou er niet van om een film uit te leggen aan iemand die er middenin valt en schakel daarom maar over op een ander onderwerp.
‘‘Heb jij nou al een halve fles wijn weggewerkt? Het is één uur ’s middags.’’
Mijn geliefde kijkt me streng aan.
‘‘Het is vakantie, lieverd. Vakanties zijn er om je helemaal aan over te geven. Dat zou jij ook eens moeten leren, overgeven.’’
Nog zes dagen voor ik weer naar huis toe mag.