Vanaf vandaag schrijft Koen Alfons elke twee weken een column voor Hard//hoofd, afgewisseld door Kasper van Royen.
Op het bankje van de bushalte Marco Polostraat zit een dame in een gele regenjas. Het is vierentwintig graden maar ze heeft de jas tot aan haar hals dichtgeritst. Haar kousen zijn afgezakt en ze leunt op een leeg boodschappenkarretje. Aan het karretje kleeft een uitgedroogd spinnenweb.
Als ik naast haar ga zitten, knijpt ze in mijn arm. Ze zegt dat ze op haar man wacht. Ik vraag of hij soms in de volgende bus zit. Ze knikt. ‘Hij is in Duitsland geweest. In een fabriek voor granaten. Daar kreeg ‘ie alleen maar soep te eten.’
'Dan zal ‘ie flink zijn afgevallen,' zeg ik. Ze knikt, haar blik wordt mistig. Ze probeert zich hem voor te stellen. Ik kijk op mijn horloge.
Toen ik net naar de stad was verhuisd, luisterde ik naar iedereen die mij aanklampte. Niet omdat ik de verhalen wilde horen maar omdat ik bang was. Door naar de mensen te luisteren hoopte ik het geweld te ontwijken.
Nu, jaren later, ben ik wijzer. Ik weet dat bedelen ook een baan is en dat het geweld doorgaans uitblijft. Dus onderbreek ik direct en vraag: 'Wil je geld?' Ik geef het nooit, behalve aan die ene straatgitarist die altijd tokkelend op me afloopt en vraagt: 'Meneer, een eurootje voor de blues?' Boven mijn bureau hangt een foto van Son House. Voor de blues heb ik altijd een euro.
Ben ik hardvochtig geworden? Als hardvochtig betekent 'ongevoelig voor andermans lijden', luidt het antwoord: nee. Maar ik ben een stadsmens geworden, selectief hardvochtig.
'There is just no time for crazy bastards,' zei een Engelse vriend eens. 'Life’s too short.' Hij woont in Birmingham, in een achterstandswijk die ze daar een getto noemen en waar het krioelt van de verhalen die eindigen in een verzoek om geld. Of het leven te kort is, zal moeten blijken. Maar geen tijd voor crazy bastards? Ik denk vooral gewoon geen zin.
Op mijn zeventiende bezocht ik samen met mijn broer (toen nog broertje) de psychiatrische afdeling van een Nijmeegs ziekenhuis. Mijn moeder woonde daar een tijdje. Ze wachtte ons op in een hal. Ze droeg een joggingpak. Haar gezicht was veranderd – later begreep ik dat dat met medicatie te maken had. We konden ons maar moeizaam een houding geven, mijn moeder, mijn broer en ik. We raakten haar aan, het leek op een omhelzing. Ze moest huilen, omdat ze blij was dat we er waren, maar ik dacht omdat ze zich schaamde. Dat we haar zo moesten zien. Later, thuis, schaamde ik me. Omdat ik haar niet fatsoenlijk had omhelsd.
Ze liet ons de afdeling zien en we zagen ook haar medebewoners – collega’s noemde mijn moeder ze. Dat luchtte me op. Ze had haar humor nog. Ze was niet helemaal verdwenen, we konden haar nog terugkrijgen.
Veel later, ik ging richting dertig, waren de rollen omgedraaid. Ik rookte in die dagen iedere avond een gram Marokkaanse hasj. Dat heb ik jaren volgehouden. Je zou kunnen zeggen dat ik een nogal gedisciplineerde blower was. Op een maandagochtend in april probeerde ik te bedenken waarom ik het deed. Er kwam geen antwoord. Ik besloot er mee op te houden.
Wat volgde was een reeks slapeloze nachten en de complete ontrafeling van mijn hersenpan. Op een ochtend zag een vriend me lopen over de Albert Cuyp. De kramen werden nog opgebouwd. De vriend hield me tegen.
'Tegen wie praat je?' vroeg hij. 'Er is hier niemand.'
Het duurde een paar seconden voordat ik hem herkende. De blik op zijn gezicht zal ik nooit vergeten. Hij nam me mee naar zijn huis en belde mijn moeder. Toen ze me ’s middags kwam halen omhelsden we elkaar. Ik schaamde me dat ze me zo moest zien.
Herinneringen. Er is een grens tussen een normaal leven, of wat daar voor moet doorgaan, en een ziekenhuis in Nijmegen of een bushalte tegenover de Marco Polostraat. Selectief hardvochtig.
In de verte draait lijn 15 de straat in. Ik zeg: 'Daar komt de bus mevrouw. Misschien zit ‘ie erin.'
Ze glimlacht en recht haar rug. 'Hij heet Jan,' zegt ze. 'Maar hij is vaak te laat hoor.'
In The Quiet American schrijft Graham Greene: 'Rooms don’t change, ornaments stand where you place them: only the heart decays.'
Als die kamers deze stad zijn, en de bushaltes de ornamenten, dan zijn wij het hart. En het hart vergaat. Dat doet het nu eenmaal.
Koen Alfons is sinds 2013 redacteur van Hard//hoofd. Hij schrijft columns en korte verhalen.
XF&M zijn een illustratie duo uit Groningen. Vanuit hun studio/huis werken zij samen aan hun illustraties, laag voor laag, met pen en papier, wat potlood, verf, krijt, inkt, stiften…en misschien nog wat spuitbus…