Hij was 20, ik 18 toen we elkaar tijdens onze studie ontmoetten. Alles aan hem was verpletterend. In zijn blik, nonchalante gebaren en nog zo wat karakteristieken las ik de belofte van ongeveer alles wat God mij, in de persoon van mijn ouders, verboden had. Nog voordat ik een woord met hem had gewisseld wist ik dat hij me het gloedvolle leven kon bezorgen waarvan ik, die nog niets had meegemaakt, droomde.
In zo’n begin ligt het einde al besloten. Na vier fantastische jaren gingen onze wegen uiteen, nadat hij eenzijdig had besloten dat dit beter was voor ons.
Met dat ‘ons’ bedoelde hij natuurlijk vooral zichzelf, al zou hij ons hiermee in de toekomst ongetwijfeld veel leed besparen. Maar voor mij voelde het als een amputatie, waarvan de fantoompijn mij in mijn latere liefdesleven nog veel last zou bezorgen.
Zo kwam het dat ik hem ruim dertig jaar later, op advies van mijn psychotherapeute, uitnodigde voor een gezamenlijke sessie. Nadat mijn laatste relatie was stukgelopen, was ik flink aan het puinruimen geslagen. Daar hoorde hij vanzelfsprekend ook bij.
Hij kwam. Ik blij. Maar behalve dat we na afloop ouderwets gingen doorzakken, leek hij weinig te kunnen bijdragen. Het kon er bij hem niet in dat onze verhouding zoveel invloed had gehad op de rest van mijn leven.
‘Met jou wilde ik kinderen,’ zei ik, om maar een dingetje te noemen, ‘maar na onze breuk was mijn kinderwens voorgoed verdwenen.’
Hoorde hij wat ik zei? ‘Ach,’ haalde hij zijn schouders op, ‘hoeveel water is er sindsdien niet door de Amstel gevloeid?’
Zijn onverschilligheid schokte me, maar in de weken daarna leek dat ene zinnetje me juist verder te helpen. Door de poëzie ervan – een variatie op een bekend Frans gedicht – begreep ik pas goed hoe ik me destijds door hem had laten begoochelen. In plaats van wrang vond ik het wel een vertederende gedachte: naïef burgermeisje laat zich door eloquente aristocraat inspinnen met bloemrijke dichtregels en citaten. In een musical zouden we niet hebben misstaan - wie kon ons dat nazeggen?
Gisteren was ik bij zijn crematie.
Wat ik er zocht wist ik niet, maar ik moest erbij zijn. Er klonken requiems en er klonk jazz. Er waren toespraken, tranen en hilarische momenten; er was een zee aan gele en dieprode bloemen en zelfs de zomerbries, die via de openstaande ramen verkoeling bracht, getuigde van een liefdevol en intens geleefd leven.
Een leven dat plotseling tot stilstand was gekomen en geëindigd in een rolstoel.
Zijn laatste inspanning was het opruimen van zijn omvangrijke bibliotheek geweest.
En ineens stond ik oog in oog met zijn jongste zoon. En tuimelde terug in de tijd. Hetzelfde bleke gezicht, dezelfde verholen branie in die onderzoekende blik. Zelfs het pak dat hij droeg, grijs met een licht streepje, leek op het pak waarin zijn vader mij - lichtjaren geleden - voor het eerst ten dans vroeg.
Misschien had ik daarom moeten komen. Om de hand van de zoon in de mijne te voelen. Zijn zoon. Die ook de mijne had kunnen zijn.
Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.
Jesse Strikwerda is illustrator en één van de drie winnnaars van de Fiep Westendorp stimuleringsprijs 2015.