We hadden zojuist ons wekelijks uurtje aerobics achter de rug. Tijd voor een cappuccino. Het gesprek ging over crèmes en primers, en wat iedereen zoal gebruikte om het verval tegen te gaan.
Ik keek de kring rond en zag dat het tenminste één van ons niet interesseerde. Zij, een vrouw van tachtig, had onlangs haar geliefde zoon verloren. Leuke vent, jong gezin, kanker, ziekbed, dood. Daar hadden wij geen antwoord op. Misschien kakelden we daarom om het hardst over onze rimpels, de voorboden van ons eigen, onafwendbare sterven. Alsof we daarmee haar wanhoop konden overschreeuwen. We stelden vast dat al ons smeren geen enkele zin had en beweerden de ouderdom steeds beter te ‘accepteren’, ja, er zelfs mee te ‘leren leven’ – bemoedigende woorden die ook een beetje tot onze rouwende vriendin gericht leken. Maar zo zouden we het natuurlijk nooit zeggen: leer er maar mee leven. Wat moest je dan wel zeggen? De dood van een eigen kind sloeg ons allemaal met stomheid.
Ik keek naar het verdriet in het gezicht van de vrouw van tachtig en dacht aan de dag ervoor. Ook toen had ik met de dood in één kamer gezeten. Maar dat was anders. Degene die in het hoge bed lag was een vriend van vijfennegentig. Hij had een mooi leven gehad en nu was hij op. Hij had er vrede mee, ook al had hij tijdens zijn laatste rit, in de rolstoeltaxi naar zijn sterfkamer, wel een kleine steek gevoeld. Het was zo’n mooi tochtje geweest, alles was groen, de bomen stonden in bloei. Hoe was het mogelijk dat dit de laatste keer was?
Nu lag hij in deze kamer, met zijn ogen dicht, en ik hield zijn hand vast. Soms kneep ik erin. Dan kneep hij terug. Wat er te zeggen viel was allang gezegd. Na een tijdje sloeg hij de ogen open, mijn oude vriend op de grens van leven en dood, en zei: ‘Vertel eens iets leuks.’
Ik vertelde iets leuks en om zijn mond verscheen een glimlach.
Hij wilde wat drinken en ik gaf wat te drinken.
Het gordijn moest dicht en het raam een beetje open.
Daarna moest het raam weer dicht.
Hij wilde een mandarijn, die was te droog.
Toen vroeg hij om een sinaasappel.
Ik pelde een sinaasappel, voerde hem de partjes en maakte zijn mond schoon met een natte washand.
‘Het gaat goed met jou, hè?’, zei hij onder het schoonmaken.
‘Het gaat heel goed met mij’, antwoordde ik.
We wisten allebei dat het weleens anders was geweest. Ook dat hoefden we niet meer te zeggen.
Toen ik wegging wees hij naar mijn jasje en stak zijn duim op. Het jasje was nieuw. Ik zou het dragen op zijn crematie. Daarom had ik het aangetrokken, zodat hij het nog kon zien. Het voelde of hij met die duim zijn zegen gaf. Niet alleen aan het jasje, maar aan het feit dat het leven doorging. Ook zonder hem.

Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.

Rosanne van Leusden is illustrator, wonend en werkend in Amsterdam.