In het Cadavre staren schrijvers nooit naar een leeg vel papier. Ze gebruiken de laatste zin van hun voorganger als begin voor iets nieuws. Zo spelen ze een woordspelletje dat al jaren geliefd is bij verveelde kinderen en Parijse surrealisten.
Vandaag schrijft Yentl van Stokkum verder met de famous last words van Jozien Wijkhuijs.
1.
Het laatste dat ik hoor, is hoe Jacques het papier van het voedsel begint te rukken. Zijn kleine peutervingertjes, met scherpe peuternagels, die hij zo vaak over mijn wangen heeft laten glijden:
Krassen.
Kraken.
Rijten.
Scheuren.
Open.
Proppen.
Jacques die gilt van plezier. Tenminste, ik denk dat hij gilt. Zijn gulzige peutermond heeft hij opengesperd, slijmdraden lopen van tand tot tand, zijn bolle blauwe ogen houdt hij strak op mij gericht. Peuters kunnen als geen ander met hun blik ‘Wat wil je doen dan?’ communiceren.
Jacques gooit het papier aan de kant. Er druipt een sliertje kwijl over zijn kin. Ik zou het weg moeten vegen. Hij balt zijn knuistje en steekt deze [slow motion] midden in zijn verjaardagstaart. In mijn oren klinkt een piep.
Lang.
Hoog.
Alles uitvagend.
Ik zie mezelf in de keuken staan. Van bovenaf: het bandje van de glitterjurk dat net van mijn schouder zakt. Eén been naar voren alsof ik op het punt sta mijn hand naar Jacques uit te steken, in te grijpen, maar ik sta stil. Ik zie hoe Jacques nog een keer zijn hand tot aan zijn ellenboog in de taart steekt. Er vallen brokken op het schone aanrecht. Een marsepeinen roosje spat uit elkaar op de net geschrobde vloer. Jacques staat op zijn tenen op de barkruk, hij spant zijn hele lijfje aan, strekt zich uit, dichter naar taart, over het kookeiland heen. De kruk wiebelt. Ik hap naar adem.
2.
In de tuin lurk ik zo hard aan mijn sigaret dat ik moet hoesten. De piep galmt na in mijn oren. Ik sluit mijn ogen. Inhaleer nog een keer. Even ben ik weer een meisje van vijftien dat voor het eerst achter school rookt. Een meisje van vijftien dat nog niet weet wat ze wil worden als ze groot is en het is niet erg. Ik heb nog niets verpest. De kleine haartjes in mijn longen zijn nog intact, omdat het mijn eerste sigaret is.
Ik denk aan het scenario dat ik voor vandaag had bedacht:
De bel die gaat, het huis dat volstroomt met mensen die te hard lachen en doen alsof ze alles, dat hen in het leven is gegeven, zelf hebben verdiend. Jacques die in zijn wangen geknepen wordt. ‘Wat wordt hij knap hè?’ Niemand die naar mij kijkt omdat een au-pair weinig verschilt van een kamerplant. Of ze nou een glitterjurk draagt of niet. Een au-pair wordt pas zichtbaar wanneer ze heeft gefaald.
Ik doof mijn sigaret en gooi hem in de bosjes. Op de drempel blijf ik staan en steek er nog een op.
3.
‘Ik ben bang dat het feestje niet door kan gaan.’
[…]
‘Ik denk dat de uitleg nog wel volgt.’
[…]
‘Ik vind het ook best spijtig.’
[…]
‘Mag ik u misschien wat vragen?’
[…]
‘Als het erop aankomt, bent u dan het type dat vecht, vlucht of bevriest?’
[…]
‘Ik denk niet dat dat een ongepaste vraag is.’
Over drie weken borduurt schrijver Anne van Winkelhof verder op Yentl's laatste zin.
Yentl van Stokkum is redactielid bij Hard//hoofd. Ze was ooit, op een blauwe maandag, kunstdocent in het middelbaar onderwijs. Nu schrijft ze theaterteksten, hoorspelen, poëzie en essay’s.
Reinout Dijkstra is illustrator uit Zwolle. Hij maakt tekeningen, schilderingen, foto's en soms ook nog een klein tekstje. Zijn werk is geaard in zijn eigen ervaringen, hij geniet van dingen als lichtval, kleur en is niet vies van een grapje.