Elske van Lonkhuyzen is getrouwd in een korte broek, wil begraven worden in een korte broek en vermoedt dat ze is geboren in een korte broek (al zegt haar moeder van niet). In deze zomerrubriek trekt ze elke week een korte broek uit haar kast en vertelt er een verhaal bij.
S. viste een vlieg uit haar Weizener. Ze legde hem voorzichtig op het warme zand. ‘Dan kan ‘ie drogen,’ zei ze.
‘Ik denk dat hij dood is,’ zei ik. Ik schoof op voor een man met een geruit zwembroekje. Hij nam grote passen waarmee hij het zand ver omhoog schopte. Even verderop sprong hij met een boogje in het zwembad. Waar het opspattende water landde, vlogen een paar mussen verschrikt op.
‘Hij beweegt!’ riep S. Ze hing met haar gezicht vlak boven het vliegje. In haar nek lagen nog waterdruppels en plakte in slordige slierten haar vochtige haar. Ik boog voorover. De vlieg bewoog inderdaad, een pootje trilde.
‘Misschien een laatste stuiptrekking,’ zei ik, ‘mensen die dood zijn schijnen ook na te schokken. Dat kan akelige vormen aannemen.’
S. reageerde niet. Ik keek opzij en zag dat ze haar lippen getuit had en zachtjes blies. ‘Kijk, nu beweegt er ook een vleugeltje,’ zei ze opgetogen.
‘Omdat jij blaast.’
Maar het vleugeltje bewoog ook toen ze daarmee stopte. Je kon de vlieg, als je je oor dichtbij hield, nu zelfs horen zoemen. Met het losgekomen vleugeltje probeerde hij weg te komen uit de ondiepe kuil waarin hij lag, maar hij rolde steeds op zijn rug en bewoog dan driftig met zijn pootjes.
De man met het geruite broekje kwam terug van het zwemmen. Achter ons spreidde hij zijn handdoek op het zand en ging liggen. Uit een koeltas haalde hij een degelijke Duitse boterham die hij met kleine hapjes begon te eten. Heel secuur peuterde hij de korstjes van het brood en gooide ze aan zijn voeten waar zich al snel een paar mussen verzamelden. Hij gooide de korstjes steeds minder ver weg en de brutale stadsmussen pikten ten slotte het brood zelfs van zijn handdoek, ter hoogte van zijn buik.
‘Zijn andere vleugeltje is ook los!’ zei S.
‘Dan kan hij nu weer vliegen,’ zei ik.
‘Dan verlaat hij ons,’ zei S. teleurgesteld.
Maar de vlieg bleef nog secondenlang zitten en toen hij eenmaal vloog deed hij dat in kleine rondjes, vlak boven het zand en luid zoemend.
‘Hij is natuurlijk dronken!’ riep ik en voor het eerst had ik met de vlieg te doen.
Achter ons borg de man luid ritselend zijn broodzakje op. De mussen waren weer veilig opgeschoven naar zijn voeteneind en keken met korte, snelle bewegingen van hun kopjes om zich heen. In hun kraalogen glansde het felle middaglicht.
‘Het zijn net kokette meisjes,’ zei ik, en daarna, gewoon omdat het zo leuk klonk, ‘Een mus is een must.’
S. reageerde niet. Ze keek nog altijd gebiologeerd naar de vlieg. ‘Volgens mij voelt hij zich alweer beter,’ zei ze, ‘alles gaat sneller bij zo’n klein diertje, de dronkenschap, de kater…’
‘Het leven,’ vulde ik aan. En precies op dat moment vloog de vlieg weg. We probeerden hem zo lang mogelijk in het vizier te houden. Hij cirkelde rond een thermosfles en schoot toen over ons heen in de richting van het zwembad. Het laatste dat we zagen was hoe hij – in een rechte lijn – in de snavel van een stadsmus vloog.