"De dood vind ik een afschuwelijk concept. Van mij mag het leven eeuwig duren." We zaten tegenover elkaar in een biologisch restaurant dat hij had uitgezocht. Het hoofdgerecht was er nog niet en hij begon al over de eeuwigheid. Misschien omdat ik eerder had gezegd dat ik een TIP over vergankelijkheid wilde schrijven. Dat wilde ik toen. Ik was overtuigd van de waarde van de vergankelijkheid en vond zijn opmerking onbegrijpelijk.
Ik weet niet meer precies wanneer ik de vergankelijkheid ontdekte, of ik vijf, zes of zeven was, maar wel dat het 5 december was en ik in de badkamer zat, ontroostbaar. Het besef dat 5 december onvermijdelijk gevolgd zou worden door 6 december, een dag zonder feest, was ineens onverkropbaar. Door die verpeste pakjesavond kwam ik tot een if you can’t beat it enjoy it-strategie voor eindige feestelijkheden: het is juist fijn als je weet dat iets ook weer ophoudt, dan kun je er daarna mooi aan terugdenken.
Later, als puber, las ik Simone de Beauvoirs Alle mensen zijn sterfelijk. De hoofdpersoon, Raimon Fosca, is onsterfelijk en dat vindt hij ronduit verschrikkelijk. Hij ontmoet een jonge vrouw, een actrice hongerig naar roem, die niets liever zou willen dan eeuwig voortleven. Aan deze Régine vertelt Raimon zijn levensverhaal, en hoe vermoeiend het is om mensen steeds dezelfde fouten te zien maken, om zelf steeds dezelfde handelingen te moeten herhalen, om steeds afscheid te moeten nemen:
"Steeds weer dezelfde poging en dezelfde mislukking," zei hij vermoeid. "Ze beginnen steeds weer opnieuw, de een na de ander. En ik begin ook almaar opnieuw, net als iedereen. Het zal nooit ophouden."
Vóór Alle mensen zijn sterfelijk was ik bang voor de dood en alles eromheen, de leegte, het niets. Na Alle mensen zijn sterfelijk was ik vooral nog bang voor het sterven zelf, en nauwelijks meer voor het idee dat alles ophoudt. Alles houdt op, gelukkig maar.
Dat zei ik tegen de man. "Alles waar nooit een einde aan komt, wordt uiteindelijk vervelend en saai." Hij was niet overtuigd. Volgens hem was er genoeg te zien, te doen, te proeven voor de eeuwigheid. Hij had Alle mensen zijn sterfelijk niet gelezen. Als hij het wel had gelezen, had hij me kunnen vertellen wat ik vergeten was: dat de onsterfelijke man verliefd wordt op de actrice en dat daardoor, al is het maar voor even, ook voor hem de tijd weer begint te stromen. Maar als hij het wel had gelezen, had hij me dat waarschijnlijk nog niet verteld, want hij was niet verliefd op mij. Een maand later vond hij de vrouw van zijn leven. Zes maanden later was hij dood.
Ik had nog geen ode aan de vergankelijkheid geschreven. Na zijn dood was dat ook uitgesloten. Er is weinig wat je meer aan het leven doet hechten dan het plotselinge overlijden van iemand die jong is. De dag van zijn begrafenis was zo’n wonderschone herfstdag waarop geelgroene blaadjes extra fel opflikkeren in de zachte wind. Zo’n dag waarop alles klopt en heerlijk is, ware het niet.
Toen ik hem net kende was het – het leven kan clichématiger zijn dan fictie – lente, en ik smste hem over de eerste bloesem, de uitzonderlijke helderheid van de maan, alsof ik die dingen nooit eerder had gezien. Want het begin was fijn, zoals een begin vaak is. Vol mogelijkheden, vol hoop. Hij kon nog worden wie ik had gewild dat hij was. Ik kon nog alles zijn, ik had weer een nieuwe kans gekregen, weer een nieuw iemand om me aan te laten zien.
Ik kon het niet vasthouden, zijn aandacht niet, de mogelijkheden niet. Misschien omdat ik begon met een eindstreep in zicht, het einde van het feestje. Ben je mal, met je eeuwigheid, weet je dan niet dat het zo weer 6 december is?
Blijven beginnen, hij kon dat. Hij geloofde in de liefde ondanks eerdere kwetsuren en hij geloofde in het leven ondanks donkere buien waarin alles zinloos lijkt. Ik was een van zijn onaflaatbare pogingen het geluk te vinden. Blijven hopen, dwars door alle mislukkingen, alle melancholie heen. Niet denken aan het einde. "You must go on, I can’t go on, I’ll go on." Het is de enige manier om te leven, voor zolang het mag duren.