Merel werkt in een museum en krijgt de meest domme vragen. Mensen veranderen in een openbaar gebouw in weerloze wezens. Iedereen verlangt altijd terug naar de veilige moederschoot. Of is dit een verschijnsel dat typisch is voor deze tijd? Waar zijn de avonturiers?
"Hebben jullie ook toiletten?" "Hoe kom ik op de eerste verdieping?" "Doet de lift het wel?" Mensen veranderen bij het betreden van publieke gebouwen in volledig afhankelijke, initiatiefloze schepsels. Dit is geen lichtzinnige bewering. Ze is gebaseerd op ruim twee, zo niet drie jaar intensieve observatie van en interactie met talloze mensen in een publiek gebouw. Ik werk namelijk aan de kassa bij een drukbezocht museum in Amsterdam. Om een indruk te geven van het aantal observaties dat ik heb gedaan alvorens tot bovenstaande slotsom te zijn gekomen: op een gemiddelde zondag trekken er zo’n 700 à 800 zielen aan mij (en mijn collega) voorbij. Dus alleen gebaseerd op de dag des Heeres (waarop men eigenlijk überhaupt niet mag werken) zou dat al komen op 72800 interacties, uitgaande van 700 bezoekers per zondag over een periode van twee jaar. Ik denk dat we mogen spreken van gedegen wetenschappelijk onderzoek.
Goed. Zoals gezegd werk ik in een museum en niet, zoals sommige mensen lijken te denken, in een labyrint. Een museum binnengaan zijn we geneigd te denken, is een betrekkelijk eenduidige, overzichtelijke handeling, die weinig existentiële confusie met zich mee hoeft te brengen. Niet dus. Ik heb hun museumkaart nog niet in koud door de scanner gehaald of mensen informeren al waar de WC is. (Er zijn ook mensen die hun verwachtingen laag houden en informeren óf er een WC is. Een verstandige strategie wellicht.) Met enige welwillendheid kan ik me in deze vraag nog wel vinden. Een WC is immers een primaire levensbehoefte; daar moeten we niet flauw over doen. Maar dan is er ook de vraag “Welke kant moet ik op?” Nu is deze vraag erg multi-interpretabel. Ik wil zeggen “Met uw leven? Verlaat uw echtgenoot en ga voor een passionele relatie met iemand uit de Mediterraneé!” “Neem ontslag en begin een Bed & Breakfast in Lloret de Mar!” Maar de mensen willen dat ik zeg: “Naar binnen, rechtdoor.” Dit terwijl het enige alternatief terug naar buiten is.
Vandaag was er een man, een vader —dat is belangrijk, want kinderen leren veel door gedrag van hun ouders te kopiëren—, die voor de lift ging staan met de armen langs het lichaam. Hij stond daar zo’n één, twee, drie, vier seconden en vroeg toen “Doet de lift het wel?” “Heeft u op het knopje gedrukt?”, vroeg ik glazig. Nee, dat had hij nog niet.
Is dit verschijnsel op een soort Freudiaanse wijze te verklaren? Willen we eigenlijk allemaal het liefst weer aan de borst? Missen we de geborgenheid en bescherming die onze vroege jeugd ons bood? Iemand besloot wat je zou dragen, wat je zou eten, waar je die dag heen zou gaan. En op een paar kleine oprispingen na (die we later als een verlangen naar autonomie zouden bestempelen) stelden we ons inschikkelijk op. Dit arrangement van afhankelijkheid lieten we ons allemaal welgevallen. Ik durf te wedden dat zelfs de Che Guevarra's en Martin Luther Kings van deze wereld tevreden in hun buggy’s bleven zitten, wanneer hun moeder ze zo nu en dan een koekje deed toekomen. Ze hebben vast verschrikkelijke jassen en truien gedragen die ook zij niet zelf uitgezocht hadden, maar die ze zich gewillig door hun moeders lieten aantrekken.
Misschien zijn de avonturiers en rebellen van deze wereld niets meer en niets minder dan zij die het best bestand zijn tegen de eeuwig durende lokroep van de (baar)moeder. Ze verkeren permanent in een verbeten strijd met onderbuikgevoelens en oerverlangens naar de luwte en geborgenheid van het 'verzorgd worden'. De meeste van ons leiden echter in feite met tegenzin een volwassen leven, waarin we zelf keuzes moeten maken en nieuwe territoria moeten verkennen. Zo grijpen we iedere mogelijkheid tot afhankelijkheid en het verleggen van verantwoordelijkheid aan met een ongekende vastberadenheid. "Ik ga nu niet zelfstandig zijn!" nemen we ons voor.
Van een medewerker in een openbare ruimte maken we een autoriteitsfiguur -stiekem een moeder- van wie we verwachten dat hij of zij al onze vragen kan beantwoorden, wanneer we de behoefte voelen onze hand kan vasthouden, ons de weg kan wijzen en het liefst zelfs voor ons besluit waar we heen willen en wat we willen (doen). We wanen ons eventjes terug onder moeders rok. Wat een warmte! Wat een veiligheid! Wat een rust! Om vervolgens keihard te worden teruggebracht naar de realiteit waarin van ons besluitvaardigheid, een vrije wil en een waardering voor de intrinsieke waarde van zelfredzaamheid en autonomie wordt verwacht, door een (bitse) baliemedewerker die dus mooi geen zin heeft om voor 72800 mensen per jaar kortstondig een moederfunctie te vervullen.
Maar misschien is het gebrek aan avonturiersgeest en initiatief veeleer een makke van de moderne mens. De TomTom heeft ons definitief de mogelijkheid afgenomen te verdwalen, laat staan op onverwachte dingen te stuiten. Google Streetview visualiseert voor ons de helft van de wereld: We kunnen zeggen hoe je het best van de hondentrimsalon naar de bakker komt in Mumbai en waar je dan allemaal langs komt, zonder daar ooit te zijn geweest. Wie gaat er nog de deur uit zonder eerst zijn bestemming uitvoerig op internet te hebben onderzocht?
Helaas reikt streetview, noch de TomTom nog tot ín gebouwen. In sommige gebouwen hebben we bovendien slecht mobiel bereik; dan zijn we werkelijk verloren. Zo langzamerhand zijn mensen wellicht beter in staat te navigeren in de virtuele ruimte, dan in de reële. We klikken ons naar lieve lust een weg door het digitale oerwoud en voelen ons gewapend met onze muis blijkbaar veilig, weerbaar en zelfstandig. We denken dat klikken equivalent is aan kiezen en merken zo niet dat zo langzaam ons vermogen tot het maken van werkelijke keuzes vertroebeld en verzwakt raakt. Sterker nog, het is ons zo langzamerhand onaangenaam geworden keuzes te maken. In de realiteit is het maken van keuzes en beslissingen namelijk vaak een tijdrovende, zielroerende aangelegenheid. Niks hup 'klik'! Maar wikken en wegen en twijfelen; argumenten vóór en tegen, advies inwinnen bij vrienden en familie en dan keihard knopen doorhakken. En voor dat laatste heb je een scherper gereedschap nodig dan een hand met sms-RSI of de slappe vingers die volstaan bij het bedienen van je iPhone.
Nu zullen er mensen zijn die denken “Ach, zo erg is dat toch allemaal niet!” En dan moet ik antwoorden: “Nee, misschien niet, maar het is wel lui!” Ik stel me altijd voor dat het boten met museumbezoekers zouden zijn geweest die in de 15e en 16e eeuw koers zetten naar Amerika. Wat zouden deze mensen hebben gedaan bij aankomst? Daar staan ze op een winderige Cape Cod. Knapzak over hun linkerschouder, baaltje kleding onder hun rechterarm en hun museumkaarten in hun knuisten geklemd. “Waar zijn de toiletten?”, mompelt er één. “Welke kant moeten we op?”, vraagt een ander hardop. Hun vragen hangen onbeantwoord boven een nog te verkennen continent.
Merel Kamp (1983) is altijd op zoek naar het concrete maar raakt daarbij permanent verdwaald in het abstracte.
Van wijsbegeerte naar de kunstacademie dan weer naar wijsbegeerte, terug naar de kunstacademie, en opnieuw naar wijsbegeerte.
Het allerliefst hanteert zij eigenlijk een schroefboormachine.